vrijdag 23 februari 2018

Hendricus Bernardus Schreiber (1910-1986) als autodidact in filosofie en in de betekenis van Immanuel Kant (1974)

Henk Schreiber (H.B.S.) memoreer ik van de vrijdenkers in 1974, een man van klein postuur, denk ik 1.65-1.70m, kalig, ernstig kijkend, geknepen en hoge schorre stem, van eenvoudige komaf zonder gestudeerde familie, zelf wat chef geweest bij de Waterleiding te Amsterdam, aardig wonend in twee flats te Amstelveen, jaloers op zijn oudste zoon die creatief kon dichten, zot gedrag vertoonde in 'n café, voortdurend sprekend over filosofie met name Kant, soms subiet namen noemend niet meer dan Staal en Whitehead, dat we dachten waar heeft hij het over, die tien jaar wegens depressie in therapie geweest is na een mislukte zelfmoord ("Ik wilde uitstappen"), waarschijnlijk levend van WAO, herinneringen voor de psychiatrie opschreef en mij leerde kennen, correspondeerde driekwart jaar in 1974, om wat op gang te komen en mij dus mooi gebruikt heeft om mij ten slotte voor "partieel krankzinnig" te verklaren. Nadien heb ik hem niet meer gezien noch geschreven.
Maar de mij vooraanstaande mening was dat hij goed kon overschrijven, wat depreciërend gelde... Toch ben ik thans van mening dat hij in filosofie uiterst zorgvuldig heeft gehandeld en daarom heb ik als correctie dit weblog als eerbetoon voor Henk Schreiber opgesteld.

Schreiber huwde op zijn 35e met een ruim twintig jaar jongere vrouw en genoot een huwelijk van 33 jaar, waarna hij zeven jaar weduwnaar was. Hij kreeg drie kinderen (2j, 1m).

Mijn opzet
Teneinde een degelijke inleiding te verschaffen publiceer ik integralerwijs en niet verbeterd zijn uitgetypte rede, uitgesproken ter gelegenheid van de 250e gedenkdag van Kants geboorte voor de afdeling Haarlem & Omstreken van De Vrije Gedachte, de vereniging tot bevordering van zelfstandig denken, op zondagochtend 21 april 1974 in het REINALDA-HUIS te Haarlem.



De Betekenis van Immanuel Kant
 


3

De wijsgeer Immanuel Kant zag op 22 april 1724 het levenslicht zodat wij dit jaar de 250-ste gedenkdag van die geboorte kunnen vieren.
In 1924 kwamen in Königsberg geleerden van grote naam uit alle landen bijeen om zijn arbeid te gedenken en een grafkapel in te wijden die in strenge eenvoud boven zijn laatste rustplaats is gebouwd.
Koningsbergen is in 1945 door de Duitsers vertwijfeld verdedigd en daardoor grotendeels verwoest.
Het is nu een Russische stad - Kaliningrad - en alle sporen van het vroegere Pruisische karakter zijn ver­wijderd.
Het enige Duitse monument, dat is blijven staan, is het gerestaureerde standbeeld van Kant.
Opmerkelijk, en van zijn betekenis getuigend, omdat de communistische ideologie zich tegen Kant afzet.
Die ideologie is het dialectisch materialisme en de leer van Kant wordt afgewezen als zijnde idealistisch, Marx bedoelde met dat materialisme de-afbakening van een probleemgebied, nl. de mens en zijn samenleving, maar Lenin maakte er een aan partijleden dwingend voorgeschreven leer van, geldend voor het geheel der werkelijkheid. Maar daar over straks nog meer.
Op 22 april 1924 kwamen in Amsterdam eveneens ge­leerden bijeen om Kant te gedenken.
Heymans, de man van het Psychisch monisme en de gezindheidsethiek, nam de ethiek voor zijn rekening, het vermogen van de mens om zedelijk goed van zede­lijk kwaad te kunnen onderscheiden.
Leo Polak, zijn opvolger en navolger, bracht de meta­fysica, Ovink nam kennisleer en methode voor zijn re­kening en Dr. J.D.Bierens de Haan het aesthetisch oordeel, de schoonheidsleer.
De Sopper tenslotte, belichtte de betekenis van Kant ten aanzien van de godsdienst-wijsbegeerte.
Hij kende Kant goede bedoelingen toe, maar betreurde zijn meedogenloze weerlegging van de beroemde bewij­zen voor het bestaan van god. Ook betreurde hij de, volgens hem, mislukte poging van Kant alsnog het re­ligieuze denken boven de subjectief—psychologische betekenis te verheffen.




4

Nu is het met de beoefening der wijsbegeerte vreemd gesteld want die brengt in aanvang meer verwarring dan inzicht en biedt gelegenheid, als men zich de vaktermen heeft eigen gemaakt, er maar op los te zwetsen.

Een ieder heeft zijn wensen en verlangens en daarom filosofeert men ingewikkeld en voornaam en zelfs moedig.

Grote namen zijn verbonden aan dat moedig filosofe­ren. Nu, maar ook in de tijd van Kant, en hij heeft dan ook een geschriftje het licht doen zien, dat tot titel droeg: VAN EEN ONLANGS AAP GEHEVEN VOORNAME TOON IN DE FILOSOFIE.

Hij spreekt daarin van de wijsgeren per inspiratie, die hetgeen zij bezitten ongelukkigerwijs niet onder woorden kunnen brengen en daarom ook aan anderen niet kunnen mededelen. Zij bezitten nl. een filoso­fie, waarbij men niet behoeft te arbeiden, maar waar­bij het genoeg is het orakel in zichzelf aan te horen en te genieten. En aangezien het een algemene wet is, dat degenen, die niet behoeven te arbeiden, zich veel voornamer gevoelen dan die dit wel moeten, ach­ten deze filosofen zich ook veel voornamer dan de anderen, die door harde filosofische arbeid hun waarheid verwerven moeten.

De eersten kunnen op geniale wijze - door een enkele doordringende blik op hun innerlijk - alles en meer tot stand brengen, wat anderen slechts door noeste vlijt vermogen te presteren.

Het principe om door middel van een hoger gevoel te filosoferen, is volgens Kant dan ook door de voorna­me lieden uitgevonden.

Wie kan mij mijn gevoel bestrijden?

Ik kan daarom op de toon van een gebieder spreken, die verheven is boven de moeilijkheid om de aanspra­ken op zijn bezit ook te moeten bewijzen. En gesteld, dat de Rede in het geheel niet in staat is deze ho­gere inzichten te rechtvaardigen, dan blijft het toch een feit: de filosofie heeft haar voelbare geheime­nissen. Een hoger kenvermogen meldt zich aan en dat kenvermogen noemt Kant een salto mortale naar het





5

Ondenkbare.

Dergelijke filosofen der visie ~ zo eindigt hij - die door een koene sprong zonder veel moeite opeens de hoogste top van het inzicht bereiken, verzamelen on­gemerkt een grote menigte om zich heen want dapper­heid werkt aanstekelijke

Ik heb de verleiding niet kunnen weerstaan Kant zelf even aan het woord te laten, want Leo Polak, bij de ouderen onder ons nog wel bekend, gewaagde in 1924 van de troebelheid van Kants stijl, van zijn soms on­uitstaanbaar peuterige, draaierige breedsprakigheid. Ongetwijfeld juist, maar Polak had dan ook als leer­meester en voorganger niemand minder dan Heymans, de man van het Psychisch-monisme, en als men zich ver­diept in diens geschriften, dan treft men nergens troebelheid aan, maar ervaart men, geniet men, lou­ter klaarheid en stemt men in met het slotwoord van Leo Polak, gesproken bij het aftreden van Heymans: dat de kultuur gezegend zal zijn, die zijn geest zal ademen.

Inderdaad, maar dan is het een kultuur die daar dan voor gereed is.

Hoe? op welke wijze? dat blijft onbesproken want het objectiviteitsbeginsel door Heymans ontvouwd, laat alleen maar toe dat de wereld verbeterd wordt door bij je zelf te beginnen.

Heymans bracht een filosofisch systeem, een geslo­ten samenhang van begrippen, waarin de kennende geest tot rust komt, omdat er iets volledigs en definitiefs bereikt is.

Maar zon systeem is een dwangbuis der gedachten om­dat er geen verbinding tot stand komt tussen de ide­ële wereld en de reële.

Een gesloten samenhang van begrippen, een systeem, laat prachtige, klare taal toe en het ligt voor de hand een uiteenzetting voor waar te houden omdat die prachtig verwoord is.

Maar waarheid en klaarheid gaan niet altijd hand aan hand on als men Kant peuterige en draaierige breed­sprakigheid verwijt, dan vergeet men te bedenken dat zijn optreden in de wijsbegeerte samen viel met de



6

veranderingen in maatschappelijk en ander opzicht, die op het einde der achttiende eeuw hebben plaats­gevonden en waardoor de grondslagen gelegd zijn van het tijdperk waarin wij leven.

Hij is de grondlegger van een methode, van het begrip van de voortgang der wetenschappen, van een nieuw sociaal ideaal en van een nieuwe opvatting der zedelijkheid.

Daardoor is hij ook de voltooier van drie eeuwen voor­afgaand denken zodat de gigantische taak waarvoor hij zich geplaatst zag, een zo nu en dan wat troebelheid en breedsprakigheid wel verklaarbaar doet zijn.

Van zichzelf zegt Kant:


"Het is mij niet gegeven, wat men noemt een meeslepende stijl te schrijven. Ik kan het de lezer niet gemakkelijk maken. Wil hij in mijn gezelschap voor­uitkomen, dan loopt hij telkens gevaar aan doornen en distels te blijven haken.
Hij zal moeite hebben zich mijn denkbeelden toe te eigenen, daar zij geheel nieuw zijn en in strijd met wat de overlevering leert.
Zij zullen dan ook moeite hebben door te dringen. Toch weet ik zeker, dat zij ten slotte zullen winnen, want ik weet, dat zij in hoofdzaak juist zijn,
en aan de waarheid behoort de toekomst, zodra de waarheid eens onder woorden is gebracht.”

In kort bestek is het niet mogelijk Kants kennis­leer uiteen te zetten, temeer niet, indien men be­denkt dat hij zelf tien jaar lang, van 1770-1781, op de hardnekkigste wijze heeft moeten worstelen, voor­dat bij hem het licht doorbrak, namelijk, dat er in onze kennis, in het kennisproces, elementen aanwe­zig zijn, die niet aan de ervaring ontleend zijn. Met enig voorbehoud kunnen we het zo stellen dat in onze geest fundamentele begrippen aanwezig zijn en dat met behulp van deze begrippen ons denken uit de gegevens der zintuigen/de wereld der aanschouwing opbouwt.
Die wereld der aanschouwing bestaat uit feiten, uit verschijnselen, maar daar vangen we niet bij aan, daar de methode het oorspronkelijke is en geen verschijn-


7
sel, noch een stoffelijk, noch een geestelijk, ons zonder meer gegeven is.
Het fenomeen verkrijgt steeds, eerst aan de hand van een bepaalde methode en door het aanleggen van be­paalde maatstaven het aanzijn, zodat het in Platoni­sche terminologie uit gedrukt, steeds de idee is T die het fenomeen redt.
Het idealisme van Kant heeft dan ook niets met ide­alen te maken, maar staat als idee tegenover realis­me.
De meesten van ons kennen de wijsbegeerte alleen maar als metafysica, als een systeem, als een gesloten samenhang van begrippen.
Ik noem het materialisme en het psychisch monisme als voorbeelden die ons het_meest aanspreken.
Het is aantoonbaar dat Kant de dogmatische metafy­sica heeft afgewezen.
Sommige navolgers hebben zijn leer uit gelegd als anti-metafysisch en samengevat in de stelling dat onze kennis beperkt is tot de ervaring. Dat is een posi­tivistische simplificatie, waaronder Kant's eigen­lijke bedoeling: de metafysica opnieuw te gronden, wordt verduisterd.
Dat het Kant om de metafysica te doen was, blijkt duidelijk uit de voorrede bij de eerste uitgave van de KRITIK DER REINEN VERNUNFT.
Hij zegt daar:

"De menselijke rede heeft het eigenaardige op een bepaald gebied van haar inzichten, dat ze door vragen wordt bezwaard die ze niet kan afwij­zen, immers deze worden door de aard der rede ge­steld, die ze echter ook niet kan beantwoorden want ze overstijgen alle vermogen der menselijke rede... Het slagveld van deze eindeloze twisten heet meta­fysica.”

Elders heeft hij gezegd op vrouwe metafysica verliefd te zijn maar zich niet kan beroemen op het feit ook maar enige gunst van haar te hebben ontvangen.
Wij vragen nu in hoeverre een metafysica vanuit de visie van Kant, vanuit het gezichtspunt der kenniskritiek, mogelijk is.
Onder metafysica verstaan we dan het probleem van de


8
laatste, de uiteindelijke werkelijkheid.
Nu valt de werkelijkheid in onderscheidene probleemgebieden uiteen zodat we geen wetenschap kunnen aan­wijzen die zich met het geheel bezighoudt.
Een leer omtrent de uiteindelijke werkelijkheid kan altijd slechts in de vorm van een mythe gegeven wor­den.
Het eigenaardige kenmerk van de mythe is dat, dat zij een deeltje uit het grote geheel licht om daarin de zin van het geheel te verleggen.
Zo heeft b.v. de eerste Griekse filosoof Thales het bestanddeel water aan alles ten grondslag gelegd.
Uit de substantie water wilde hij de gehele werkelijk­heid afleiden. Voor een latere Griekse wijsgeer was het vuur et oerelement waaruit hij alles af leidde.
In latere eeuwen heeft men minder naïeve mythen aangegrepen, maar toch bleven het altijd mythen.
Wanneer het materialisme de materie als het werke­lijke bij uitnemendheid poneert, dan komt dit hierop neer, dat men alleen de natuurwetenschap in staat acht ons omtrent het werkelijke bij uitnemendheid in te lichten.
Men verwaarloost dan allerlei andere aspecten der werkelijkheid het aesthetische, het zedelijke, het historische aspect der werkelijkheid.
Wanneer de Christenen de zin van alles vereenzelvi­gen met een historische of pseudo-historische fi­guur als de Christus, dan verabsoluteren zij de historie of de pseudo-historie.
Wanneer het psychisch monisme de levende materie als de uiteindelijke werkelijkheid beschouwt en dus fei­telijk alles tot "geest" herleidt, dan maakt het zich ook aan een mythe schuldig, dan verabsoluteert het de psychologie, dan wordt ook een enkel aspect der werkelijkheid als de enige werkelijkheid beschouwd.
Het Kantiaanse standpunt daartegenover is, dat al­leen het geheel van alle probleemgebieden ons een overzicht geeft over het geheel, dat wij geen recht hebben hetzij de natuurwetenschap, hetzij de psycholo­gie of de aesthetiek of de ethiek te veralgemenen en alle andere aspecten der werkelijkheid daaraan onder-


9
geschikt te maken.
De werkelijkheid is idee, d.w.z. dat op oneindige af­stand gelegen punt waarnaar alle wetenschappen stre­ven, waarin ze alle samenkomen, maar enkel langs een oneindige weg. De werkelijkheid is taak, is eis, maar is nooit gegeven.
Wij behoeven niet blind te zijn voor het ondoorgrondelijke mysterie van het bestaan.
Kant drukte het zo uit, dat de gehele wereld ten­slotte wegzinkt in de afgrond der intelligibele toe­valligheid, maar hij achtte het niet onze levenstaak ons in deze afgrondelijke diepte te laten wegzinken. Wij erkennen met Kant dat onze gehele wijsbegeerte niets waard zou zijn indien zij niet in staat is voor de rechten en de plichten der mensheid op te komen.

Toen de secretaris van uw afdeling mij telefonisch verzocht voor u als spreker te verschijnen, heb ik dadelijk ja gezegd, ondanks het feit dat ik al jaren als vrijdenker niet meer actief ben. Dat niet meer actief-zijn is een kwestie van teleurgesteld-zijn. Goethe heeft er op gewezen, dat alle tijdperken van vooruitgang een objectieve richting uit gaan, terwijl de tijden van verval en van reactie in het teken van het subjectivisme staan. Alle cultuuruitingen in een periode van decadentie dragen dit kenteken van het subjectivisme. Dat blijkt nu niet enkel uit hetgeen als wijsbegeerte wordt opgediend, maar ook uit het­geen, dat als dichtkunst, schilderkunst en toonkunst ernstig moet worden genomen.
Ik heb ja gezegd omdat ik eigen problematiek nog eens wilde overdenken en uiteenzetten,
Toen ik lid werd van De Dageraad, was Jan Hoving nog actief, Marinus. van den Brink in opkomst en Anton Constandse altijd bereid voor ons naar buiten op te treden.
Aan wijsbegeerte werd weinig gedaan. Hoving stond het Neo—vitalisme voor maar erg belangrijk vond hij die stellingname niet.
Het door de Roode Bibliotheek in het Nederlands ver­taalde en uitgegeven boek KRACHT EN STOP van Ludwig


10
Büchner was nog in omloop en INLEIDING IN DE META­FYSICA OF GRONDSLAG DER ERVARING van Heymans, vond bij ons zijn weg naar de boekenplank.
Wij waren waarheidsdenkers en dus bereid de waarheid tot middelpunt der gedachte te stellen.
Dat waarheidsdenken, dus waarheid en denken, is in Kantiaanse zin een slag in de lucht, een psycholo­gisme, maar ik kwam er mee aandragen want ik had de wijsgeer J.D.Bierens de Haan ontdekt.
Jan Hoving liet me ietwat geamuseerd mijn gang gaan want hij was een levenswijs man.
De waarheid was toen voor mij een bestaand iets en ik kon me op niemand minder dan Leo Polak beroepen, die neerschreef, dat Heymans in zijn Psychisch-monisme de dichtste benadering en de diepste doorlichting der waarheid had bereikt.
In Kantiaanse zin bestaat de waarheid echter niet maar functioneert zij, en nog steeds doet het me leed dat een groot geleerde, en dat was Leo Polak, eigen­lijk tegen beter weten in, het gesloten wijsgerige stelsel van zijn voorganger op deze wijze trachtte te redden.
Het bestaan van de waarheid is een hiërarchisch begrip_en stammend uit het_middeleeuwse denken.
Men zocht toen al naar streng noodwendige en alge­meen geldige waarheden en meende die enkel in het gebied van het bovenzinnelijke te kunnen ontdekken. Dit hiërarchische waarheidsbegrip berust op de the­orie ener hiërarchie van het zijnde. Men neemt een opklimming van het lagere naar het hogere aan en een kennis, die zich wil rechtvaardigen, moet daarom bo­ven zichzelf uitgaan en zich tot het hoogste zijn verheffen.
Dat er een kennis van het eindige en onvolmaakte be­staat, wordt volgens deze theorie slechts mogelijk door een ononderbroken overgang en afdaling van het hogere naar het lagere, van het zijn Gods naar het zijn der materie.
Aldus een hiërarchische volgorde van het absolute tot het betrekkelijke, dat nergens leemten vertoont. Op haar berust evenzeer de kosmos van het zijnde als


11
die van de kennis.
Hier draagt de kennis dus de maatstaven harer zeker­heid niet in zichzelf, doch ontleent die aan het voorwerp, waarop zij zich richt.
Naarmate zij dichter bij de lichtbron, bij het goddelij­ke oer-zijn staat, is zij des te zekerder, en naarmate zij zich van de lichtbron verwijdert, wordt zij ver­zwakt en verduisterd.
De verwezenlijking en voltooiing der kennis heet dan hierin te bestaan, dat men het eindige zijnde tot het hoogste zijn terugvoert.
Het begrip der kennis wortelt dus in primitieve sa­menhangen en in een metafysisch dualisme. De afval van het ik uit de substantiële oer-grond der dingen, en de vraag, hoe deze afval weer ongedaan gemaakt kan worden, beheerst hier de gehele probleemstel­ling. Daarom berust de kennis ook in laatste aanleg niet op de rede (de rede in Kantiaanse zin geen ver­mogen doch een beginsel), maar op de goddelijke open­baring.
Dit hiërarchische waarheidsbegrip niet alleen ge­durende de middeleeuwen, doch tot ver in de Renais­sance bewaard gebleven»
De wijsbegeerte van Thomas van Aquino en dus ook nog de wijsbegeerte van het hedendaagse rooms-katholicis­me, wordt erdoor beheerst.
Eerst met Descartes heeft een geheel ander waarheidsbegrip zijn intrede gedaan. Nu wordt de waarheid niet langer buiten haarzelve, in een bovenzinnelijk bestaan gezocht.
Niet een hoogste zijnde, doch het kennen zelf wordt thans het beslissende moment.
Onverschillig hoe het voorwerp is, waarop de kennis zich richt, wordt thans de eis gesteld dit kennen zelf klaar en redelijk te maken.
Dit is de nieuwe methode, die Descartes heeft inge­leid en die door de empiristen Locke en Hume, maar vooral door Immanuel Kant zodanig is uit gewerkt, dat zij ook op de natuurwetenschap van toepassing werd en deze van metafysische speculaties bevrijdde.
Voor de moderne wetenschap, en dus ook voor het vrije


12
denken, dat aan deze moderne wetenschap het aanzijn heeft geschonken, is de waarheid geen substantie meer, doch een functie.
De moderne wetenschap kan op geen substanties, noch materiële, noch geestelijke, meer de vinger leggen en plechtig verklaren: ziehier de werkelijkheid.
Zelfs de atomen, de trots der natuurkunde, zijn van hun substantiëel karakter beroofd en tot verhoudingen herleid. Het "zijn" der atomen wordt niet meer in aanschouwelijke modellen, maar in wiskundige formules vastgelegd, waaraan geen aanschouwing meer kan beantwoorden.
Ook wat met de benaming "geest” pleegt te worden aan­geduid, heeft nog slechts zin wanneer wij daaronder geen substantie, maar een functionele verhouding verstaan. De gewaarwording is geen op zichzelf staand "ding", maar duidt de verhouding van het or­ganisme tot zijn omgeving aan.
Zo zien we in de exacte wetenschappen het inzicht van Immanuel Kant weer duidelijk worden. De moderne wetenschap, en dat moet goed begrepen worden, is niet voortgeschreden op een pad haar door de wijsbe­geerte, door de kenniskritiek voorgeschreven. Zij is autonoom en gaat haar eigen noodzakelijke gang, maar haar structuur is zonder wijsgerig inzicht niet kenbaar.
In zekere zin en met het nodige voorbehoud kan ge­steld worden dat de Dageradianen in de dertiger jaren zich in metafysische, onbezorgdheid voortbewogen.
De bestrijding van de godsdienst stond centraal maar het inzicht ontbrak dat de voortbrengende grond der religie niet de enkeling, maar de samenleving is. Metafysisch gezien bepaalde het bewustzijn het zijnde, en het maatschappelijk vraagstuk stond dan ook in het licht van en was gegrond op morele en humanitaire overwegingen.
Dat werd anders toen, ik meen in 1946, de Kantiaan Dr J.L.Snethlage als lid toetrad. Hij verwekte al spoedig weerstand omdat hij het probleemgebied van de mens en zijn samenleving ontvouwde en dus aan de orde stelde en wel in marxistische zin.


13
Voor mij was dat geen nieuws want ik kende en waar­deerde Snethlage als Kantiaan en wat het maatschap­pelijk vraagstuk betreft had ik in ons weekblad De Vrijdenker de betekenis van Marx meermalen naar vo­ren gebracht.
Ik besefte evenwel dat onze vereniging zich in geen enkel opzicht kon vastleggen en haar leden dwingend voorschrijven wat als juist en wat als niet juist moest worden aangemerkt.          
Snethlage dacht daar ook zo over getuige zijn ge­schrift SITUATIONISME EN DIALECTISCH MATERIALISME waarin hij Lenins wijsgerige of quasi-wijsgerige in­zichten aan de kaak stalde zonder aan diens persoon of aan zijn betekenis voor de wereldgeschiedenis af­breuk te doen, maar in onze vereniging trad hij be­paald niet tactisch op en nam daardoor velen tegen zich in, o.a. Constandse, de man die onze vereniging gestalte heeft gegeven en nog geeft.
Voor mij was de betekenis van Snethlage gelegen in het feit dat hij Marx niet verstaanbaar achtte zon­der Kant.
Onder marxisme verstond of verstaat hij - want hij is, alhoewel hoogbejaard, nog in het land der levenden - geen star systeem, geen verzameling van economische, sociale of politieke dogma,s, maar een methode van denken die min of meer op Karl Marx teruggrijpt.
Het is de methode der wetenschap, welke op maat­schappelijke vraagstukken toegepast wordt, en dat Marx zich dat wel degelijk bewust was, getuigt zijn uitspraak ten aanzien van hen, die het marxisme voor een onveranderlijk systeem hielden; dat hij zelf geen marxist was.
Helaas heeft het marxisme als een onveranderlijk systeem gestalte gekregen en daarom is Snethlage te vergelijken met een roepende in de woestijn. Zijn be­tekenis is echter dat hij als kenniscriticus, als Kantiaan, de grondslagen van het marxisme blootlegt.
In zijn in 1971 verschenen historisch-filosofische studie NAAR EEN NIEUWE WERELD schrijft hij "Marx wist dat de hoogste waarde van een wetenschappelijke the­orie daarin bestaat dat zij verruimd kan worden en in


14
de verruimde theorie voortleeft, dat het de bestem­ming van elke wetenschappelijke theorie is achterhaald en ten dele weerlegd te kunnen worden. Moge Marx dan ook, zoals elke beoefenaar der wetenschap, bij tijden eenzijdig zijn geweest en een algemene regel genoemd hebben wat later slechts voor bijzondere situaties bleek te gelden, dat Marx niettemin een ge­leerde van de eerste rang was en op zijn gebied de wetenschappelijke methode aanwendde, kan slechts door diegenen geloochend worden, die niet tot oordelen bevoegd zijn...
De werkelijkheid valt in probleemgebieden uiteen en elk probleemgebied heeft haar eigen methode van on­derzoek.
Aan het einde van zijn KRITIK DER REINEN VERNUNFT stelt Kant drie vragen op, waarin alles vervat is, wat wij mensen behoren te weten:

Wat kan ik weten?
Wat moet ik doen?
Wat mag ik hopen?

De antwoorden zijn de wetenschap, de ethiek. en het geloof.

In de aankondiging van deze lezing is een uitspraak van Kant gegeven, die altijd is misverstaan. Die uit­spraak luidt

”Vrienden van het mensengeslacht en van datgene, wat hem het heiligst is ! Neemt aan wat u na zorg­vuldig en oprecht onderzoek het geloofwaardigst toeschijnt, het mogen dan feiten en redegronden zijn: ontzegt slechts aan de Rede niet datgene, wat haar tot het hoogste goed op aarde maakt, nl. het voorrecht de laatste toetssteen der waarheid te zijn…”

Wij vrijdenkers hebben de Rede altijd verstaan als een vermogen en Leo Polak is ons hierin voorgegaan.
In zijn SEXUELE ETHIEK... ethiek als autonome normwetenschap, noemt hij de rede een logisch en ethisch en aesthetisch keurvermogen, onderscheidingsvermo­gen, maar juist in Kantiaanse zin kan de laatste toetssteen der waarheid nimmer een vermogen, een


15
psychisch vermogen zijn omdat elk vermogen telkens dwaalt en dan gecorrigeerd moet worden. Bij Kant is de Rede een principe, een logisch principe, nl. het principe van eenheid, harmonie en tegenstrijdigheid.
Dat principe vinden we al hij de Griekse filosofen, want het Griekse woord voor kennis, voor wetenschap is afgeleid van een wortel, die vastheid en stabi­liteit aanduidt.
Wetenschap is volgens deze afleiding een stabiele orde.
Onze vereniging vond en vindt zijn bestaansrecht in de bestrijding van het mytische denken. Onder de au­tonomie en souvereiniteit der rede verstaan we dan ook, dat de idee der eenheid en ontegenstrijdigheid voor elk cultuurgebied geldt. Deze zuiver formele idee is de enige uiteindelijke maatstaf der waarheid en zij is allerminst in strijd met het feit, dat de inhouden van elk probleemgebied voortdurend veran­deren. Integendeel is deze verandering de noodzake­lijke voorwaarde om tot steeds diepere en meer omvat­tende eenheid te komen. Wij wijzen dan ook zowel de subjectieve intuities, als de bovennatuur1ijke openbaringen als maatstaf der waarheid af.
Dat we de Rede als  begrip zonder nadere uitleg han­teerden en ons fel keerden tegen    iedere vorm van godsgeloof, mag ons niet te zeer aangerekend worden, want de aanmatiging en ook wel laffe waan van de godgelovigen stond en staat ons maar al te zeer voor ogen. Voor ons begint het denken bij de twijfel, maar de twijfel vereist een opbouw van nieuwe theorie en ik herinner me nog zeer goed dat ik als jonge Dageradiaan louter en alleen de uitkomsten van het na­tuurwetenschappelijk denken maatgevend achtte te zijn. Voor mij was, nà KRACHT EN STOF, het Psychisch mo­nisme van Heymans een openbaring en ook zijn ethiek, zijn kennis van goed en kwaad, zijn objectiviteitsbeginsel greep me aan.
Ik was in een gesloten filosofisch systeem terecht­gekomen, maar niet voor lang omdat ik weldra met het maatschappelijk vraagstuk in aanraking kwam.


16
Karl Marx, het marxisme, met als uitgangspunt het historisch- en als samenvatting het dialectisch ma­terialisme. Uitgangspunt ook de omkering van Hegel’s grondstelling, dus niet dat het bewustzijn het zijn bepaalt, doch dat het maatschappelijk zijn der mensen hun bewustzijn bepaalt.
Volgens Heymans en Leo Polak en ontelbaar andere burgerlijke denkers berust een harmonische samen­leving op een verandering in de menselijke natuur. Marx daarentegen beweerde, ik durf te zeggen, toon­de aan, dat een harmonische samenleving noodzakelijk is en daarom afgedwongen moet worden.
Hij dacht zich een maatschappij, waarin ook zelfzuch­tige en hebzuchtige lieden gedwongen worden sociaal te handelen, omdat bepaalde wetten en bepaalde in­stellingen dit afdwingen.
Zulk een wet is bijvoorbeeld het verbod van specula­tie, of van particulier bezit der produktiemiddelen. Vandaar dan ook dat Marx zulk een maatschappij wilde grondvesten door middel van een dictatuur van het proletariaat, niet omdat de proletariërs zoveel bra­vere mensen waren dan de niet-proletariërs, maar om­dat dit de klasse was die het grootste belang bij een revolutie van de maatschappij hadden door zichzelf te bevrijden, geheel de mensheid daarin betrok.
Snethlage brengt in zijn studie NAAR EEN NIEUWE WE­RELD ook nog naar voren dat Marx, evenals het chris­tendom, kende de idee van de totale wedergeboorte van de mens. De gouden draad die door het marxisme heenloopt is die van de overgang van het mensdom uit een toestand van slavernij naar het rijk der vrijheid en de geestelijke wedergeboorte van de mens. Terwijl men vroeger, zo zegt hij, meende dat het marxisme een zuiver theoretisch systeem was, ontdaan van elke ethische norm, en zelfs sommige economen een anti-ethische tendens ontwaarden, is men daarvan thans, teruggekomen en ziet men het nu als een bij uitstek ethisch systeem, waardoor Marx dichter is komen te staan tot Kant, die ook steeds benadrukt heeft, dat de politiek geen stap verzetten kan zonder de moraal te huldigen.


17
Onze helaas jong gestorven geestverwant Dr. H.J.Pos, hoogleraar in de wijsbegeerte aan de universiteit van Amsterdam, schrijft in zijn magistraal- artikel KARL MARX:

"Met profetische grootheid, die geen conventionele égards kent, omdat achter haar alleen de roep naar gerechtigheid en geen belang staat, heeft Marx de burgerlijke moraal in haar meestal onbewuste klassebepaaldheid ontmaskerd. Dank 2ij hem weten pre­dikers en filosofen, dat de lijdelijkheid niet als deugd mag worden voorgehouden aan hen die voor hun verdrukte mensenrechten hebben op te komen, en dat een evangelie der liefde voor de onteigenden alleen zin heeft, mdien het wordt toegepast door de onteigenaars...”

En tot slot: "Kant's leer van vrijheid en eerbiedi­ging, die zuiver was, maar abstract bleef, doordat ze niet vroeg naar de reële werkelijkheid, werd door Marx op dynamische wijze met deze in verband gebracht.
In haar grondslagen verwant aan Kant en de christe­lijke moraal, wees ze, anders dan deze, een weg, die; van de individuele innerlijke wending ten goede geen kwaad spreekt, maar tussen het ”rijk Gods binnen in ons” en het "rijk Gods op aarde” kritisch onder­scheidt, uit reactie soms het eerste miskennend.
Zo liggen de wortels van deze leer buiten het econo­mische, in het profetisme van Oud-Israël, in het Christendom, in Spinoza en Hegel. Maar de bijzondere kracht ervan is juist, dat ze de ideële wereld met de reële verbindt op te voren onbekende wijze.”

Ik prijs me gelukkig nog in het bezit te zijn van de radio-rede die Leo Polak op 27 april 1932 voor de toenmalige V.R.O. heeft gehouden over NATUURWET, DENKWET, ZEDEWET.

Hij zegt daar; ”En thans, in de derde en voornaamste plaats, kern en doel van mijn betoog, de Zedewet, de grondslag der zedeleer, de bron onzer kennis van goed en kwaad.
Het materialistisch bijbelsprook je, dat het eten van een vrucht die kennisbron zou kunnen zijn, zal wel


18
niemand uwer meer voor waar houden, laat staan de onmogelijke, strijdige gedachte van de zondeval als een toerekenbaar kwaaddoen, dat aan de kennis van goed en kwaad voorafgaat.
Iets anders echter is de nog altijd heersende zedekundige gronddwaling, dat deze kennisbron, de zedewet, te vinden zou zijn in de wil, het bevel of gebod van een hogere macht, van een wetgever.
Dat dit nochtans onmogelijk is, bewijst een eenvoudige overweging, dat wij in elk geval alleen aan een goede, heilige macht en niet aan een slechte, duivelse gebieder gehoorzaamheid verschuldigd zijn.
Maar dan moeten wij reeds over de kennis van goed en kwaad beschikken om te kunnen weten, welke macht goed is, welke geboden wij dus te gehoorzamen hebben en welke niet.
Bijgevolg kan ook hier die kennis zelf van goed en kwaad niet op een gebod berusten en moet zij aan al­le te vergen gehoorzaamheid noodzakelijk voorafgaan...
Ik meen te kunnen zeggen dat Polak hier, en in te­genstelling tot zijn kennisleer, voluit Kantiaan genoemd kan worden maar ook hij vroeg niet naar de reële werkelijkheid en is blijven steken in de objectiviteits-theorie, die mogelijk zijn gewelddadige dood in de hand heeft gewerkt, want te lang is hij aan de Groningse universiteit op zijn post gebleven, misschien gedachtig aan de woorden van de wijsgeer Montaigne, nl. dat er niets kwalijks meer is in het leven voor wie heeft begrepen dat het ontberen van het leven geen kwaad is: weten te sterven verlost ons van alle onderwerping en slavernij.
Dat is een aristocratische levenshouding die wij ook terugvinden bij wijlen onze geestverwant Sam de Wolff, die, eveneens jood zijnde, weigerde onder te duiken omdat hij zich de voorman voelde van het joodse pro­letariaat, dat geen schijn van kans had zich te ont­trekken aan een lot, dat de gruwelijke werkelijkheid weergeeft van een samenleving, die alleen maar hier en daar en dan nog zo nu en dan menselijke trekken


19
vertoont.
Wat Castellio in 1562 neerschreef in zijn strijd tegen Calvijn, geldt nog steeds, nl. dat het nageslacht het niet zal kunnen begrijpen, dat wij nog eens in zulke dichte duisternissen moesten leven, nadat het reeds een keer licht geworden was.

Ik ben nu toe aan een uiteenzetting van Kant’s zedeleer, aan zijn onderscheid tussen Zijn en Behoren, aan zijn Vrijheidsbegrip, door hem ook toegepast op Recht en Staat, zijn leer van vrijheid en eerbiedi­ging, maar de tijd ontbreekt, de aandacht verslapt, en, eerlijk gezegd, er is zon hoeveelheid informa­tie, dat ik eenvoudig niet weet waar te beginnen.
Ik heb de wijsgeer Montaigne aangehaald (1533-1592) die in een eeuw van fanatisme en wreedheid, gematigd en humaan was, die in twintig jaren tijds, bedaard, bij stukjes en beetjes, slechts één uit drie delen bestaand werk van ongeveer 1500 bladzijden voltooide en dus gemiddeld slechts enkele bladzijden per week schreef, maar die een machtige invloed heeft uitge­oefend en daarom de voorloper van de Franse Revolu­tie van 1789 wordt genoemd.
Kant heeft die revolutie met geestdrift begroet en uitgeroepen: ”Nu kan ik evenals Simeon zeggen: Heer, laat uw dienaar in vrede gaan nadat ik deze dag van heil heb gezien”.
Montaigne moet invloed op Kant uitgeoefend hebben ten aanzien van het vrijheidsbegrip. Montaigne sprak uit, schreef neer: "Het is onzeker, waar de dood ons wacht: laten wij hem overal verwachten. Het peinzen over de dood is een voorgedachte der vrijheid: wie heeft geleerd te sterven, heeft afgeleerd dienstbaar te zijn".
Kant stelde het aldus:
“Stel dat een wellusteling zijn begeerte tot een vrouw onbedwingbaar noemt, maar dat er een galg voor zijn huis wordt opgericht om hem, zodra hij zijn harts­tocht zou bevredigd hebben, daaraan te hangen. Zou hij dan ook zijn neiging moeten bot vieren?
Maar stel nu een ander geval. Onder bedreiging met


20
onmiddellijke dood wordt er door een machthebber van iemand geëist, dat hij een vals getuigenis tegen een eerlijk man, die hij wel gaarne in het verderf zou zien lopen, zal afleggen.
Zou hij nu zijn liefde tot het leven, hoe groot zij ook. moge wezen, niet kunnen overwinnen?
Het is niet de vraag wat hij doen zou, maar wat hij zou kunnen doen. Hij zou, als hij de waarheid verkoos te zeggen, moeten toegeven, dat hij zich bewust was te kunnen wat hij als behoorlijk aanmerkt en dat hij dus die vrijheid bezit, welke hem zonder de zedewet (in hem) onbekend ware gebleven”.

Vrienden, ik kan nog uitweiden, ik kan de begrippen autonomie en heteronomie naar voren brengen, maar ik wil eindigen, ik eindig met deze twee uitspraken, want zij zeggen mij het meest, zij grijpen mij aan, zij eisen geen geleerdheid, geen diepgaand onderzoek, zij bieden weinig, geven geen troost, geen vooruitzicht, geen hoop, maar wel het wezenlijke van wat de mens in diepste wezen kan zijn: sterker dan de dood.

H.B.Schreiber
Monte Rosa 20
AMSTELVEEN


In de tekst met OCR en correctie kunnen kleine foutjes zitten

Correcties: 23-2-2018,




De lezing hier
Het is werkelijk een fraai stukje tekst als je niet weet dat Schreiber altijd deze zinnen en alinea's (op-) zegt weet je niet beter. Maar hij doet het weldoordacht en goed, dus is een fundamentele kritiek ongepast.

Toe mijn verwondering heeft Schreiber het middeleeuwse denken uit de Scholastiek fraai weergegeven.

Ik had hem moeten horen spreken, zijn docerende stem en zijn professorale uitstraling van belezenheid. En toch is dit comedie: hij is te vergelijken met een kantoorbediende die weliswaar het naatje van de kous machtig is maar ongeschoold blijkt voor leidinggevende functie. Die mensen moeten er ook zijn, nietwaar?



Een overzicht van zijn ontwikkeling
Henk Schreiber wordt in zijn geestelijke ontwikkeling gepingpongd tussen Kantiaans idealisme in de persoon van  Dr. J.L. Snethlage en Marx's historisch-materialisme in de persoon van Dr. Sam de Wolff. Hij heeft kennis van het Engels empirisme. Er blijft niettemin ruimte voor strict eigen opvatting of interpretatie, hoe bescheiden ook doch grotendeels neemt Schreiber de volzinnige formuleringen van zijn wijsgerige leermeesters letterlijk over. Alhoewel De Wolff oorspronkelijk econoom is heeft deze geleerde best wel kennis van de wijsbegeerte maar weer niet zoveel als Schreiber zou willen. In de voormalige vrijdenkersvereniging De Dageraad speelden jarenlang als nasleep van Domela Nieuwenhuis anarchisten een rol zodat van filosofie weer niets terechtkomt.

Hij kent verder zekere geschriften van Dr. Leo Polak, Dr. H.P.G. Quack, Dr. R.C. Kwant (ex-priester), Dr. Cornelis Verhoeven, Dr. P.J. Bouman, Dr. Ger Harmsen, Dr. B.M.I. Delfgaauw, Dr. H.C. Rümke, Dr. J.D. Bierens de Haan, Dr.h.c. G. Mannoury, Dr. H.J. Pos, Dr. E.W. Beth, Dr Jan M. Romein, Dr. Karel van het Reve en naar Frankrijk (slechts) Montesquieu, naar Engeland Keynes.

Voorwaar een illuster gezelschap, wier werken, geschriften al of niet in tijdschrift of artikelvorm een ware aanslag doet op je vrije tijd. Schreiber had zijn ambtenarenbaan, huwelijk en gezin en moet dan nog de tijd vinden voor zelfstudie? Ik kan mij niet indenken dat Schreiber zelf in boeken van de voorgaande geleerden heeft gestudeerd want van 'n eigen opleiding is nergens sprake. Verder is hij van gewone komaf. Hij is dus voortreffelijk autodidact in filosofie, maatschappijleer en linkse bewegingen zij het in grondlijnen en schets. Als ambtenaar is het zich bewegen en ophouden in linkse kringen niet eens zonder risico want J. Kleuver bekende mij als ambtenaar bij de RVB altijd zijn mond gehouden te hebben.

Schreiber is een typische Dageradiaan, de autodidact, die vlug kan schrijven, nog sneller lezen, "gehaast" als excuus. Had hij niet beter "gedreven" kunnen schrijven?
Vorming heeft hij gehad van Mr. H.P.G. Quacks Socialisten, Domela Nieuwenhuis "Van Christen tot Anarchist" (dat ikzelf in vijf nachten heb uitgelezen), en van J. Saks (Piet Wiedijk). Het denken van Montesquieu. Las in Kwant, de ex-priester. Leo Polak met zijn standaardwerk "Inleiding in de metafysica op grondslag der ervaring". Hier is systematiek het grootste goed. Leo Polak die de radiolezing op 21 maart 1931 hield met een unieke openbare en opvallende stellingname atheïst te zijn. Ik weet dat dit Polak in de academische wereld wel kwalijk genomen werd aangezien er toch merendeels christenen zijn.
Weet van een debat tussen Dr. C.W. Rietdijk en Dr. R.C. Kwant op 18 oktober 1971.
Kennis van B.M.I. Delfgaauw en Ger Harmsen.

Schreiber stelt duidelijk (op het gebied der filosofie) van originaliteit gespeend te zijn. Duidelijker: Schreibers zelfbesef  is een weter en kenner te zijn maar geen oorspronkelijk denker.

Via deze schrijvers ontmoet Schreiber alle mogelijke ideeën en gedachten en kan daarover (altijd) in het kort schabloonwijze resumeren. Maar niet creatieverwijs aangezien Schreiber bekent zelf niet origineel te zijn ("van originaliteit gespeend te zijn"). Dit is geen (zelf-)verwijt maar een moedige daad van zelfkennis en -inzicht aangezien een ander onwillekeurig verleid wordt gezien de geuite volzinnen een groot denker voor zich te zijn/zien. Schreiber zelf bleef altijd bescheiden en onopvallend. Ik acht dit nogmaals een integriteit van jewelste als al zoveel door Schreiber geschreven is en hij eenieder het hoofd kon bieden zonder te overheersen. Schreiber wijst af het lezen van boeken met algemene strekking.

Schreiber is in een schriftelijke uiteenzetting over het denken van Kant (afgezet tegen dat van Swedenborg) en een onderhoud in 1950 over een nieuw beginselprogramma met Sam de Wolff zo briljant dat ik niet wil deze woorden te resumeren. Ook zal het weergeven van de tekst te uitgebreid worden voor een weblog. Maar alle achting is nu te verklaren wetend dat ik in 1974 dit nog niet zo heb beseft. Het lijkt een tragiek dat vooraf de tijd van de democratisering van het hoger onderwijs het "doorleren" überhaupt niet ter sprake kwam, laat staan voor meisjes, Schreiber heeft met onuitputtelijke kracht wel zichzelf gevormd, zoals ik dit ook bij mijn vrijdenkersoom Gerrit Gras (1904-1992) altijd heb geweten.

Muzikaal is Schreiber wel toen ik hem de melodie van Siegfrieds Rheinfahrt hoorde neuriën. Die kennis stamt uit de vooroorlogse tijd toen Wagner nog niet zo in discrediet was.



Dr. Jacob Leonard Snethlage (1886-Kaapstad 1983)
Wie ziet mijn verbazing thans kennis te krijgen dat Snethlage vrijzinnig hervormd predikant geweest (1911-1945) is? Dit komt zo lang na 1974 Schreiber bericht hebbend over een interview met Dr. Pieter Johan Roscam Abbing (1914-1996) inzake zijn opzienbarende boek "Ethiek van de inkomensverschillen" (1974). De geleerde is Nederlands hervormd predikant en de uitzending zal dan wel op de NCRV geweest zijn.
Schreiber antwoordde mij laconiek: "Wat kan je van een predikant verwachten?"
En dan nu Snethlage die aanvankelijk uit familietraditie theologie gestudeerd te hebben in de vrijzinnige sfeer terecht kwam en daar wederom zich geleidelijk van verwijderde tot een speciaal atheïsme alwaar van God niet veel meer werkelijkheidswaarde overblijft dan een substantief. (Als praktiserend predikant bad hij op de kansel omdat het zo hoort.) Nee, Schreiber heeft me dit verleden nooit gezegd maar ik was dan ook evenmin in de gelegenheid in het werk van Snethlage te studeren. Ik denk haast van wel dat Schreiber hem persoonlijk gekend heeft en hem wellicht er toe heeft aangezet na 1945 lid te worden van De Dageraad.


Jacob Leonard Snethlage
Jacob Leonard Snethlage (onzeker)











In 1935 bezocht Snethlage in de organisatie Vereniging Vrienden der Sovjet-Unie (VVSU)  waarin ook Rika Brok-Troelstra (1867-1944), de dochter van Jelle, de Sovjet-Unie en schreef in Politiek en Cultuur (P&C) (anno 1935) van de CPN. Snethlage schreef een verslag (1935) met inleiding van Dr. H.J. Pos. Dit leverde hem de haat op van de communistenvreter J. de Kadt en van de rode dominee (gereformeerd, nadien hervormd) Ds J.J. Buskes. Later zal P&C fel tegen Snethlage ageren. Je kunt niet anders verwachten dat toeristen in de SU als ook in de naoorlogse Oostbloklanden zand in de ogen wordt gestrooid als zouden aldaar boeken van niet-communistische schrijvers net zo goed verkocht worden. Pure propaganda waar Snethlage en Schreiber mooi ingevlogen zijn.
Als communist erkende hij volmondig de klassenstrijd. de dictatuur van het proletariaat en de leidende rol van de communistische partij.
Maar in 1940 schreef hij vriendschappelijk over Duitsland, hetgeen hem met verwijten na de oorlog werd nagedragen; het boek bevat bij nader inzien geen woord ten gunste van het nazisme.
In Amerika gewoond hebbend ook vriendelijke dingen over dit land, dat hem in 1947 de toegang weigerde.
Snethlage bekent niet een sociaal type te zijn wat hem door de sluwe Buskes in Tijd & Taak wordt nagewezen maar daarmee hoeven wij nog niet met de dominee samen te staan.
In Kant ziet Snethlage niet de subjectieve idealist als bij Heymans, Leo Polak en Bierens de Haan.
Tevens is Snethlage overtuigd dat  aan de hand van kenniskritisch standpunt het dialectisch-materialisme wetenschappelijk als ideologie, dus functioneel, volkomen verantwoord is.
Schreiber verrichtte zijn kritiek onder pseudoniem van H. Jansema.

Montesquieu kent Schreiber van een der drie boeken van Snethlage, maar over Rousseau en Voltaire heeft hij niet gesproken. Maar ik twijfel wel of Schreiber überhaupt wel Snethlage bestudeerd heeft en dat hij toch niet alles uit secundaire zo niet gepopulariseerde bron heeft...

Historisch materialisme  = methodisch uitgangspunt.
Dialectisch materialisme = ideologie.

Dr. J. Kalma schrijft dat Lenin, o.g.v. Engels de eigenlijke kentheoretische grondslag van het dialectisch materialisme geeft met verder weg Hegel. Deze wordt gezuiverd van het absolute idealisme waardoor het historisch materialisme ontstaat. Het reale Sein wordt krachtig gehandhaafd ten koste van Kants transcendentale werkelijkheid.
Schreiber corrigeert deze schrijver door te stellen dat het historisch materialisme eigenlijk los staat van het dialectisch materialisme, want omgekeerd is juist dat het laatste uit het eerste is voortgekomen! Dit nu doet je wel duizelen dat een amateur als Schreiber zo een diepgravend kentheoretisch standpunt kan innemen! Hij is toch geen wetenschapper? En hij weet zelfs van Ernst Mach maar die is mij toch werkelijk een brug te ver. Deze toch immers dogmatische leer met ijzeren verplichting is in de vooroorlogse Sovjet Unie ingevoerd. Als je ooit iemand hebt horen spreken over een "onderstroom" die wereldwijd leidt tot wereldcommunisme dan weet je waar hij dat vandaan heeft.

Domela Nieuwenhuis bestrijdt in zijn "Van Christen tot Anarchist" de dialectiek:
- Er zijn vele kip of ei-problemen;
- Stelt wisselwerking en
- geloof dan maar in een synthese

Het boek in een volksuitgave op krantenpapier kreeg ik van Bongaertz maar binnenin stond de naam van... H.B. Schreiber!

In Nederland is het voornamelijk Snethlage geweest die als zuivere kantiaan gekenmerkt kan worden.
Zijn "Kant" en "Kritische philosophie, theologie en psychologie" zijn volgens Schreiber meesterlijk van inhoud en stijl. Vanuit het criticisme krijgt iedere afzonderlijke wetenschap haar waarde en vanuit dat gezichtspunt weten we dat het probleem van de mens en zijn samenleving een eigen, een geëigende methode en afbakening van het probleemgebied behoeft, zodat we wat de maatschappij betreft bij een daartoe ontstane wetenschap terecht komen en beslist niet gaan filosoferen maar wetenschap gaan bedrijven en dus wat de bovenbouw betreft, ontmaskerend te werk kunnen gaan.



Dr. Salomon de Wolff (1878-1960) minder leermeester dan vriend
Sam de Wolff heeft Schreiber persoonlijk gekend. Sam trad in het bestuur van De Dageraad 1955 maar was al eerder sympathisant. Hij gevoelde dat de vooroorlogse Kantiaanse geest in het  beginselprogramma een marxist niet kan behagen. Dit deed Schreiber wel griezelen maar er kwam een compromis in de samenstelling van de tekst voor een nieuw beginselprogramma van De Dageraad.

Frits Kief was een leerling van De Wolff en levenslang vriend. Hij was ook op Sams 70e, 75e en 80e verjaardag met vele prominenten:

De heren van Gelderen namens de zionistische studenten, Huisman goed jeugdvriend, Dr. Willy Pos namens de Toneelschool,  Jo Sternheim, Voskuil, Winkler, Stokvis, Hoogland, De Vries, Lebon (V.A.R.A.), Frits Kief namens de Vlamgroep, zowaar Mevr. v.d. Goes, de weduwe van Frank v.d. Goes, L. de Jong, mevr. Friedman - v.d. Heide, Mr. Polenaar, W. Romein, prof. J. Romein met echtgenote, mevr. Mannoury, Gideon Drach van het Zionistisch Pioniersverbond, Abel Herzberg, Mijksenaar, mevr. Annie Scheltema en Albert Luikinga, Vliegen, Garmt Stuiveling, Jef Last, Kees de Boer, mevr. Schwimmer-Vigeveno, Berand Franke van het Joods Nationaal Fonds, Lies van Wezel, Ome Jan van Zutphen, Ds Buskes en Dr. Sajet.


Dr. Sam de Wolff met bolknak


De Wolff, "de rebbe van het marxisme", was uitermate geestig, doordrenkt met met Joodse humor maar ook wel ijdel en bijna geen tegenspraak verdragend. Schreiber kon echter goed met hem opschieten maar wist zijn marxisme met een korreltje zout te nemen.
Na de oorlog met ijzeren wilskracht zijn accountantspraktijk weer opbouwen en mede geholpen het culturele leven weer op gang te brengen. Jef Last zei ook: "Joden kunnen altijd weer opnieuw beginnen."
In de radiorubriek van de VARA, "Radioolympus", was zijn stem door het gehele land beroemd, een echt wolvengeluid, ietwat hees.




Zo ver ging de vriendschap met Schreiber echter weer niet, maar opmerkelijk is wel dat Schreiber op bezoek was de laatste avond in zijn leven. De Wolff kwam net uit het ziekenhuis. Beiden hebben wat afgelachen. Zo is Schreiber toch wel als een aparte en zijdelingse intimi van De Wolff te zien en heeft hij de vele anderen van zijn vriendenkring mooi afgetroefd.

Op aandringen van De Wolff heeft Schreiber op 13 oktober 1950 de herziening van artikel 2 der statuten aan de orde gesteld. Schreiber stelde een aardige motie op waarbij beiden zich niet kunnen gelijkschakelen. Schreiber durft De Wolff toch minder onderlegt is in filosofie. Maar ze praten verder.

"De afdeling Amsterdam, bijeengekomen in haar vergadering van 23 sept.1951, waartoe ook de leden van andere afdelingen uitgenodigd zijn, met het doel om de herziening van art.2 der statuten aan de orde te stellen, verklaart:
Dat bovenal de praktische toepassing van dit artikel door haar leden haars inziens dringend herziening behoeft, met name waar gesproken wordt van de aanvaarding der normen van het redelijk en zedelijk bewustzijn als grondslag van wereld- en levensleer en van het zichzelf plaatsen op de wetenschappelijk-wijsgerige grondslag van de souvereiniteit en autonomie der rede. De vergadering wijst op het feit, dat onze menselijke samenleving steeds meer door onredelijke en onzedelijke machten van bruut geweld, leugen en bijgeloof beheerst wordt dat met name in ons land verouderde en onredelijke wereld- en levensbeschouwingen aan ons volken in ‘t bijzonder aan onze jeugd, door de publiciteitsorganen der heersende klasse, door scholen en universiteiten opgedrongen worden.
De vergadering meent, dat tot dusver onze vereniging zich te veel geconcentreerd heeft op de bestrijding der symptomen van diep gewortelde euvelen, die onze beschaving steeds meer bedreigen en te weinig aandacht schenkt aan de diepere oorzaken van deze euvelen, nl. de op meedogenloze concurrentie gegronde maatschappelijke orde, waarvan wij deel uitmaken en de daarmee gepaard gaande heerschappij van een klasse, die in het particuliere bezit der productiemiddelen is, die belang heeft bij de handhaving van een reactionnaire wereld- en levensbeschouwing, en die zowel de voorlichting van ons volk als ook de uitslag der zogenaamd vrije verkiezingen kan beheersen.
Dit diep gewortelde euvel is naar haar oordeel ook de oorzaak van het feit, dat deze wereld steeds scherper in twee vijandelijke kampen verdeeld wordt, dat de oorlogsdreiging toeneemt en in behaalde delen der wereld reeds tot meedogenloze slachtingen heeft geleid.
De vergadering meent verder, dat het niet enkel de taak van De Dageraad is om tegenover de buitenwereld te propageren wat reeds thans het gemeenschappelijk inzicht van al haar leden is, maar ook om naar innerlijke verdieping te streven en haar leden zelf een dieper inzicht in de euvelen van onze samenleving en de middelen ter genezing bij te brengen. Zij oordeelt ...................................."

De foutieve spelling van reactionair e.a. heb ik zo gelaten!

Als bestuurslid van de afdeling Amsterdam van De Dageraad stelde hij het beginselprogramma ter discussie. Een aantal z.g. deskundigen uit het land met daarin Schreiber. Deze kraakte 'n tekst van De Wolff af, waardoor De Wolff zeer kwaad werd. Vervolgens ging Schreiber bij hem op bezoek met een tekst door hem opgesteld, zij het niet fraai van stijl. Schreiber bij De Wolff op bezoek, die het er dadelijk me eens was. Je krijgt de idee dat De Wolff ervan af wilde zijn.

Het eerste program uit 1931 was Kantiaans door prof Leo Polak, met wel een mooi stijl. Maar in 1953 kwam er een program dat ook voor Marxisten aanvaardbaar is.

"De Dageraad stelt zich tot doel de bevordering van de vrije gedachte, tot verdieping en verbreding van 's mensen besef op alle gebieden des levens. Zij plaatst zich daarbij op wetenschappelijke grondslag, daarbij steunend op het vrije onderzoek. Daarom verwerpt en bestrijdt zij ieder dogma, beseffend, dat er voor de rede geen absolute waarheden stand kunnen houden."

De Wolff acht dit de uitdrukking van het marxistische beginsel.

"Hiermede werd voor geen enkel dogma stand gehouden en werd de eenzijdigheid van de vroegere beginselverklaring om enkel geloofsdogma's of het bindend gezag van de kerk te bestrijden, weggenomen. De laatste woorden dat geen absolute waarheden stand kunnen houden, waren voor De Wolffs gevoel de uitdrukking van het marxistisch beginsel dat in de loop der geschiedenis der mensheid iedere waarheid van gisteren de leugen van morgen kan worden."

"Aldus kan het historisch materialistisch denken aan de socialistische arbeiders worden gebracht. De Dageraad blijft op die wijze haar verleden trouw. Uit haar zijn immers rondom 1860 de eerste heldhaftige pioniers voor de socialistische beweging voortgekomen."

Maar het niet erkennen van absolute waarheden is bij uitstek Kantiaans. Dus vindt Schreiber de nieuwe tekst niet marxistisch. Wel marxistisch is zoiets als: dat methodisch gezien de gedachten der mensen maatschappelijk bepaald zijn zodat een maatschappijverandering primair ten grondslag ligt aan het verbreiden van de vrije gedachte.
Het vooropstellen van een dialectisch materialistische beschouwingswijze is uitgesloten omdat de vrijdenkers van diversen pluimage zijn. De Wolff moet het verenigingsbelang verwrongen hebben naar zijn gezichtspunt, zo dat hij een uitdrukking marxistisch noemt terwijl zij als zuiver Kantiaans valt te kenmerken.

De Wolff dacht dat de communisten in Rusland hoe langer hoe meer in de richting gaan van het kapitalisme, terwijl de Amerikanen steeds dichter bij het socialisme komen. Maar hier is de wens de vader van de gedachte. Eigenlijk worden feiten gebruikt om in een bepaalde kraam van pas te komen, aldus Schreiber in maart 1955.

De statuten artikel 1 zoals geldend in 1912:

De Dageraad Statuten art. 1



De Dageraad Statuten art. 1
 











 

















Henricus Lambertus Gerardus Schutjes (1880-1944)
Henrik Schutjes is een prominent in De Dageraad geweest begin XXe. Hij ondertekent met de toevoeging "vrijdenker". Van zijn hand verscheen in 1912 een brochure, getiteld:



VRIJE GEDACHTE
================

AANVAL                                                     
DOOR                        
P. VAN DORP       
ROOMSCH PRIESTER
MET                              

VERWEER                                                  
DOOR                                      
       HENRIK SCHUTJES
VRIJDENKER              
                      RED. WEEKBL. "DE DAGERAAD"

     "DE DAGERAAD" - 1912
O. Leliestraat 2.


Dit was toen het woonadres van Schutjes en vanaf 1941 eveneens. Hiervoor woonde hij ergens anders, waarover straks meer.
De priester moet echt zijn. Dialogen zijn veelal door fictieve (roman-)figuren, denk aan Plato en drama's soms louter voor de frisse schrijfstijl als Oskar Panizza (1853-1921) en 'n vrijdenker in Frankrijk die de natuur van Rousseau geridiculiseerd heeft. Schutjes vermeldt zijn bron:

R.-K. Advertentieblad "De Reclamebazuin" No. 42 (31 Augustus 1912), 43 (7 September d.v.) en 44 (14 September d.v.)

Volgens deze schrijver hebben de woorden "vrije gedachte" een bedrieglijke betekenis van het "bandelooze, (het verplichte) goddelooze, de onvrije gedachte". Niets kan zichzelf maken. Wat niet bestaat, kan ook niets maken. Het bestaat niet krachtens een innerlijke noodzakelijkheid, de reden niet in zich zelve maar in een oorzaak buiten haar. De vrijdenker is verplicht goddeloos te denken. Het zijn wetenschappelijke clowns. Dus het platte materialisme.

Dom is Van Dorp niet, hij is een belezen man die het populaire boek namen aanvoert als Büchner (naam niet vermeld!) Stof en Kracht, hetgeen ik niet bezit maar wel Sébastien Faure) begin 70er van Overre gekregen, Pasteur, Tyndall, Gondal, E.P. Roelandts S.J., Bolland, Dr. van Oppenraay,  Dr. F. Meffert, (August) Bebel, Mark Twain, Belloc (Orthodoxie), Dr. Eerdmans (Leiden, A.H. 25-10-1912), Dr. Joseph Schnitzer, München, Kautschky.

en citeert Gesamm. apolog. Volksbib., ene Pérès, Jac. Rademacher Dageraad Utrecht, Chesterton, Dr. J.V. de Groot te Leiden (Rome de grootste verdedigster en beschermster van het menselijk verstand), en kent hij 'n oude Dageraad uit 1880-1881, Annuarium Petrus Canisius 1910, Groote katechismus 's Bosch met pastoor J.A.F. Lips.

Maar door het doopsel heeft iedere vrijdenker het recht en de plicht zich met de kerk te verzoenen, en roept daarvoor Gods barmhartigheid en genade aan, besluit Van Dorp. Dat zou gekund hebben: Schutjes had een katholieke moeder uit Maastricht!

Het is echt een strijddebat zoals in vroeger jaren bloedig gevoerd is geworden door een gelovige en een ongelovige, beter atheïst. Eind XXe konden uitgetreden priesters ook een bekentenis en strijd aangaan, bij de laatsten denk ik aan de componist en musicoloog Bernardus Maria Huijbers (ex-S.J.) (1922-2003). Maar een uitgetreden priester (zelfs ook zoiets met een afgehaakte seminarist) werd toen nog voor de omgeving volkomen genegeerd. Een spreekbeurt vond plaats in de Dageraadsvergadering op zondag 27 oktober 1912 door ex-priester Dr. Jan van den Brink te Amsterdam, weliswaar geen debat maar de felheid en het zich-afzetten-tegen spreken wel voor zich. Voornoemde P. van Dorp waarschuwt in De Tijd (26-10-2912) hiertegen. Schutjes glundert dat dit toch maar kan, Giordano Bruno "verliep het beroerder". Daadwerkelijk gaan nu deze twee het strijdperk in: Van Dorp en Van den Brink!

Schutjes is aardig filosofisch en theologisch bezig, ik ga dit niet samenvatten. Wel wijs ik op zijn vulgaire taal dat Van Dorp bepaald "jezuïtisch - d.w.z. geniepig en schunnig" wordt. Dan nog "gemyterde priesterbende", praktijken die we doorgaans simonie noemen, schrander en geslepen, idiotismen, debiteren van leugens, achterlijke domkop als eerenaam, hocus-pocus-woorden en -gebaren, en het ouweltje presentia realis, het quia absurdum (wat voor Petrus Canisius juist de aansporing was!),

De priesters zijn gebonden aan de Index librorum prohibitorum (1559-1966), de Syllabus Errorium (1864, Maria Onbevlekte Ontvangenis) en de Anti-Modernisteneed (Pascendi 1907 bezit ik) van 1910.

Het lijkt wel dat vrijdenkers toch hun beheersing moeten verliezen met grondige bestudering van vijandelijke schrifturen... Doch niet zo erg nog als bij die Marcus Bakkers die een full-time scheldpartij voerden. Toch is het Van Dorps verwijt vrijdenkers ook "misdaden tegen de Roomsche kerk" te zien bedrijven.

Ten slotte statistieken met bronvermelding over bekennende zonder kerkgenootschap, een percentage dat al een eeuw steeds groter wordt.

Hij besluit met de waarheid: 
"waar het (vrij-)denken begint, sterft het geloof in dominé, pastoor en rabbi."



Wie was nu eigenlijk Henrik Schutjes?
Van mijn vrijdenkersoom Gerrit Gras (1904-1992) kreeg ik in juli 1974 voornoemd geschriftje over "Aanval en Verweer". Ik berichtte Schreiber dit in mijn correspondentie. Bij gelegenheid mompelde hij dat Schutjes een scheve schaats gereden heeft, meer niet. Zoiets vergeet je niet! Eerst nu heb ik de waarheid boven water gekregen.
Schutjes in geboren op 18 september 1880 te Eindhoven. In 1909 huwde hij Anna Smit (1885) die al een zoon van hem had tot de scheiding in 1918. Hij heeft vanaf december 1938 op diverse adressen in Amsterdam gewoond met als laatste alleen in de armoedige Transvaalbuurt, alwaar hij is overleden in april 1944. Dat is dezelfde buurt als Frits Kief.
En dan de waarheid: In 1938 werd de in landelijke pers bericht dat Schutjes is gearresteerd wegens verduistering. Hij was bondsambtenaar van de Algemene Bond van Handels- en Kantoorbedienden te Amsterdam en het penningmeesterschap van de Federatie van Kantoorbediendenbonden voor examens. Bij beide organisaties heeft hij in de loop van tien jaren ƒ30.000 opgenomen. Hij zorgde voor een ogenschijnlijk sluitende boekhouding hetgeen hij tien jaar volhield. Toen dit niet meer gelukte gaf hij zichzelf aan bij de politie. Het is de vraag of dit misdrijf überhaupt gerechtelijk bewezen is.
Als je met de index van (gemiddeld) 1933 het bedrag omgerekend is dit nu ruim €600.000.
Eind 1939 was hij woonachtig aan de Harmen Jansweg te Haarlem en dat is de Koepelgevangenis! Aldaar verloor hij zijn distributiekaart. Eenmaal vrij in februari 1940 stierf hij in 1944, nog een eind voor de komende hongerwinter.



Jan Hoving en de V.R.O.
Schreiber heeft hem wel gekend maar bleef  gereserveerd aangezien Hovings een religieus atheïsme bezat, m.n. de theosofie. Jan Hoving (1877-1939) was bepaald een activist, tegen fascisme, nazisme, antisemitisme en tegen een bevriend staatshoofd. Dat was even wat anders dan ordinairderwijs  inhakken op voornamelijk dominees en pastoors! Net zo autodidact als Schreiber.
De V.R.O. (Vrijdenkers Radio Omroep) bestond van september 1929 tot 30 december 1936. Nog op 15 september 1936 prees De Haagse Post Hovings woede tegen de Jodenhaat. De andere omroepen lieten namelijk verstek gaan. Doch de N.S.B., de R.K. Staatspartij, de A.R.P. brachten minister De Wilde zover de V.R.O. te laten sluiten.



Prof. Hendrik Josephus. Pos (1898-1955)
Schreiber noemt hem meermaals, zekere teksten zal hij wel gelezen hebben. Als Hopster de mens als realiteit ziet, de enkeling voor ieders ervaring onmiddellijk gegeven acht, zodat samenleving en maatschappij meer erbij gedacht, door nadenken geconcludeerd of geabstraheerd. Maar dit is, aldus Pos, een denken dat het concrete met het onmiddellijke vereenzelvigt en verwart, en voor werkelijk houdt wat zich aan de argeloze waarneming dadelijk voordoet in plaats van naar omvattender constanten te vragen.
In Hegels en Marx's zin is dit omvattende juist het "werkelijke"; het is dat wat werkt in de onmiddellijk gegeven verschijnselen,  die onmiddellijke realiteit, maar geen werkelijkheid in diepere zin hebben. De ware realiteit is de samenleving.

Deze uitwendig gekende alinea door Schreiber bewijst zijn groot geheugen en zijn intelligentie de strekking te begrijpen. Maar het zijn niet zijn eigen woorden, hij heeft eerder geciteerd zoals met al  zijn uitlatingen op het gebied van filosofie. Ook doet deze tekst vermoeden dat Schreiber Hegel noch Marx in originale gelezen heeft want dat is gewoon voer voor vakmensen. Schreiber heeft dus zijn kennis opgedaan uit heus wel goede secundaire literatuur.



Schreiber en Frits Kief
Het is ondenkbaar dat beiden elkaar ontmoet hebben, noch persoonlijk noch in gezelschap als bij Sam de Wolff. Immers Schreiber is voornamelijk bestuurlijk actief vanaf de 30er tot de 60er en doet het later dan rustig aan met 'n lezing bezoeken; Kief begon bestuurlijkerwijs bij DVG in 1969 tot een jaar voor zijn overlijden. Deze echter, bezocht geen lezingen. En waar Kief spreekt komt Schreiber natuurlijk niet. Kief, de radencommunist met Marx en Lasalle als gedachtegoed paste eigenlijk ook niet zo in de vrijdenkerssfeer omdat hij meer van politiek activisme is. Hij is er ook op stukgelopen; zie mijn essay over Kief.



Andre Malraux
Las Schreiber "La condition humaine" in de vertaling van Malraux' vriend E. du Perron. Net zo autodidact als Schreiber. Dit kon de Hollander best want hij verkeerde in letterkundig milieu te Parijs.


Denkkracht
Schreiber is aan eigen formulering nooit toegekomen, bewondert Freud om een zijner formuleringen. Dan vindt Schreiber zich maar een stamelaar. Zijn zinsstructuren of geijkte formuleringen zijn geleerd als voor een proefwerk. Dan krijg je toch eigenlijk herhaling met als voordeel dat de inhoud onberispelijk is (een 10) maar de uiting een kunstje. Of is het faalangst? Scholieren moeten naar onze ouderwetse maatstaf veel, heel veel leren en dat is veel uitwendig leren teneinde hen klaar te stomen voor zelfstandig denken in hun latere leven. Want wie doet het dan voor je?

Hij die gestudeerd heeft en een werkzaam leven begint in de academische wereld kan datgene wat hij heeft verworven toch inpassen in een nieuw licht (immers het oude licht is allang weg) en de toehoorder een nieuwe kijk geven (immers niets blijft wat het is). Zo komen voornoemde Doctoren in de belangstellingssfeer van velen die met hun taalgebruik een nieuwe weg inslaan. Dat wil niet zeggen dat ze een werkzaamheid enes voorgangers afwijzen maar juist het perspectief vernieuwen. Dat dan de taal anders wordt is geen probleem. Dit nu is de voortdurend intellectuele werkzaamheid dat elke academicus betaamt.

Het heeft Schreiber veel, heel veel inspanning gekost en veel, ten aanzien van zijn maatschappelijk zijn, heeft hij daardoor verwaarloosd. Maar uiteindelijk is hij in dat opzicht vrij goed terecht gekomen en is hij ervoor behoed een vakidioot te worden.

Schreiber heeft dit nooit gekund, bleef opdreunen (wat hij ter berde bracht is dan ook altijd goed) en volgroeit dus tot een grote dwerg.



Infantiliteit
Meermaals schrijft Schreiber over de infantiliteit van 'n Hitler en 'n Himmler. Dit is wel gemakzucht zulke figuren snel te verstaan, maar dat worden ze toch nooit want boeken gaan er nog altijd over geschreven worden. Hoeveel woorden Joachim Fest daaraan niet besteedt in B6, K II "Blick auf eine Unperson". Ernst Nolte (roomskatholiek) spreekt van de ongecontroleerde inbezitneming, een hebben-willen van 'n halfvolwassene. Alle persoonlijke trekken maken nog geen volwassen mens. Maar als homo novus kon hij zich meer permitteren dan een geëtableerde ander.
Hij die als zodanig wel goed terechtgekomen is, is keizer Augustus, 50 jaar lang, doch had deze grote zelfdiscipline, eenvoud en matigheid (behalve in discrete sex) en werd heel conservatief.



Dogma
Van mijn vriend  Anthonius Wilhelmus Scham (1942) ontving ik zijn essay over "Het Dogma" d.d. 1 augustus 1974 waarin hij zijn gymnasiale vorming botvierde.
Ik gaf dit aan Schreiber die welwillenderwijs Schram een in zijn woorden al aardig bekende kritiek leverde, niet eerder op 25 september. Maar Ton Schram was allerminst amused aangezien hij met zijn intelligentie Schreibers poging tot zelfmoord uit eerdere teksten had begrepen en Schreiber dus voor hem geen notie was. Toch fraai dat Schreiber zich zoveel moeite getroost heeft voor een onbekende! Het uitdiepen van een woord overtuigt Schreiber geenszins. Het doet hem danken aan "Significa" die bij Frederik van Eeden gestalte krijgt. G. Mannoury was daarin expert. Ook Bierens de Haan, de eclecticus van Spinoza en Hegel, verschijnt ten tonele. Dan volgt ook nog de frase van het overbekende "maatschappelijk zijn", ik denk dat Ton met zijn zekere Augustijnse achtergrond daarin zeker geen behoefte heeft!
Schreiber excuseert zich voor zijn gehaastheid dat een purist allicht kan misbruiken.



De uitglijder
Tijdens een bestuursvergadering in 1974 liet Schreiber zich honend uit over de kut van Phia. Wij keken even op, sloegen dan onze ogen neder en zwegen. Was steckt dahinter?
Ik denk dat Ben, de man van Phia, Schreiber ooit eens een kat heeft gegeven. Maar kat is misschien een wat te triviaal woord, want Ben bezat een legendarische laconiciteit om in een paar woorden een heel verhaal te vertellen. Gestudeerd was hij als autodidact zeker, levenslang verliefd op anarchistische Max Stirner, maar nooit steeds hetzelfde verhaaltje. Dus een normaal volwassen mens zij het met een zekere indolentie waarvan je Schreiber weer niet kan betichten.
Wat hij gezegd zou hebben verzin ik maar; toch zal het Ben wel karakteriseren; bij gelegenheid zoiets als "Henkie gaat met opa Kant naar bed en staat op met oompie Marx." Nou, dat kwam mooi aan bij de doodernstig geleerde Schreiber, heeft ie daar nu z'n hele leven voor gestudeerd om in een paar seconden de grond te worden ingeboord? Een humorvol weerwoord was niet in het vermogen van Schreiber dus hij zweeg, vrat het op en zon op wraak. En zoiets heb ik meegemaakt!
Eigenlijk bedroevend; het zijn juist Ben en Phia geweest die de duistere tijd tussen de opheffing van De Dageraad en de stichting van De Vrije Gedachte hebben opgevuld met een stencil genaamd R/ede waarin Phia een achterkant vulde voor kinderen.

Welke getalenteerde heeft geen duistervol duaal leven? Denk aan Mozart met zijn Touraine, wat is al erg genoeg.



Typische uitspraken
"Spuw niet in de hand die je voedt."
"Weiger de etensresten van een vorig banket." 



Dialectisch - en historisch materialisme
Schreiber gaf mij op mijn verzoek een uitgebreide uitleg, aanvoerend Karel van het Reve en zijn opponent Ger Harmsen (die op zijn beurt weer tegenstander van Snethlage) en citeert uit de Elseviers pocket die ik ook bezit al vanaf januari 1972. Dit valt me wel tegen van de filosoof! Dan volgen Engels en Lenin die door Schreiber filosofischerwijs niet al te hoog worden ingeschat.
Deze Schreibertekst te resumeren is onnodig aangezien toch niemand daarin belangstelling zal hebben. Toch waarschuwt Schreiber voorzichtig om te gaan met deze begrippen.



Slot
Onze correspondentie en enkele persoonlijke ontmoetingen, ik was ook bij hem in Amstelveen, heeft ons beiden vreugde bezorgd: ik, dat ik wat leerde van al te vage filosofische begrippen, hij, dat z'n moeizaam verworven kennis uitgebreid kon worden geëxposeerd. Ter lering maar zonder vermaeck. Ik ben Schreiber dankbaar dat hij deze moeite heeft ondernomen met het effect dat ik de man nooit vergeten ben. Maar echt, hij die zovele geleerden van formaat bestudeerd heeft is zelf niet meer dan een lezer die niet boven de tekst uitstijgt tot een successief nieuw creatief schrijver. Zo wordt hij levenslang gedoemd vele geleerde teksten van geleerde schrijvers naast elkaar gelegd te houden en daaruit te citeren tot in het oneindige. Dit is niet de ware studie, verzeker ik U! Maar interessant was het wel degelijk en daarvoor ben ik Schreiber levenslang dankbaar geweest.

Moge Henk Schreiber na zijn verhitte levensdrift een koele grafrust genieten.



Lezing 1960




„NED. CENTRUM VOOR GEDACHTENWISSELING''
Secretariaat: Zeeweg 2, Den Haag, Tel. 541473
Afd. Amsterdam - Gebouw Westeinde 3

(Doel: Verdediging en Verdieping der Chr. Wereldbeschouwing)

Verschillende sprekers zullen een inleiding houden van ongeveer een half uur, waarna ieder, die het wenselijk en nodig acht, met de inleider • hetzij hij voor-of tegenstander is - van gedachten kan wisselen, mits dit geschiedt in een sfeer, die bij verschil in overtuiging, nochtans de geest van oprechtheid weet te waarderen, die ook de andersdenkende bezielen kan. De eerstvolgende samenkomst wordt gehouden op 9 dezer, vangt aan om 8 uur, einde ongeveer half elf.

Sept 1960

Spreker: Hr. H.B. Schreiber.


Onderwerp: Het einde van de west Europese Hegemonie.

Wij rekenen op Uw tegenwoordigheid.

landelijk
Voor het regionaal Bestuur
                                                                                                           de Secr.  JSF

GEMEENTEWATERLEIDINGEN AMSTERDAM, op dit papier getypt.











Het Einde van de Westeuropese hegemonie



1 Veel schrijvers en sprekers in deze tijd gaan er toe over het wereldgebeuren in kosmisch verband te zien (Teilhard de Chardin o.a.)

Voor deze beschouwing is wel iets te zeggen maar ik vermoed dat dit kosmisch verband maar in zoverre doorgetrokken wordt dat een beeld ontstaat waar we weinig mee kunnen aanvangen.

Intussen lijkt het me wel aardig eveneens met deze, wel zeer wijde blik te beginnen.

De ouderdom van het heelal schat men op acht miljard jaar.

Op zeer goede gronden neemt men aan dat er in de aanvang alleen maar waterstof was, welke door fusie tot kernen van andere elementen werden en worden versmolten zodat bijvoorbeeld het ijzer in ons lichaam vele miljarden jaren geleden in het inwendige van een of meer sterren gevormd is.

We zien dus ook en vooral in het heelal een ontwikkeling die van het eenvormige tot het veelvormige opgeklommen is en nog steeds opklimt en men betrekt dat inzicht met enig recht nu ook op de ontwikkeling van de menselijke samenleving en wel, om een optimistisch geluid te kunnen laten horen en een beeld te kunnen geven van onvergankelijkheid.

Maar zoals het steeds gaat met een bepaalde visie, bepaalde feiten die een halt toeroepen worden eenvoudig genegeerd of vluchtig behandeld.

Veel schrijvers aan wier deskundigheid niet getwijfeld kan worden kunnen zich dan ook niet verenigen met de natuurwetenschappelijke waarheid, dat de materie uiteindelijk in straling op gaat en zij nemen, eigenlijk tegen beter weten in, aan dat de straling zich, ergens in het oneindige en toch ook weer eindige heelal, weer verdicht tot materie zodat van opgang en ondergang, geboorte en dood in eeuwige afwisseling gesproken kan worden.




2 De deskundige schrijver die ik op het oog heb noemt dit een groots perspectief dat zich voor ons opent.

De moderne thermodynamica leert ons evenwel anders en zij die hun fantasie de vrije teugel lieten en gespeculeerd hebben op een mogelijkheid van een nieuwe transformatie in electronen en protonen komen al zeer bedrogen uit daar de wetenschap geen steun verleent aan dergelijke dromen.

Een van de meest gezaghebbende onderzoekers op dit gebied, nl. Sir Arthur Eddington, schrijft, dat er uiteindelijk een volkomen ondergang van het heelal zal zijn, dank zij de langzame degradatie van de energie in een vorm, waarin zij geen nut, geen werkzaamheid meer heeft en de uitzetting van het heelal is dan ook een proces, dat maar in één richting verloopt en wel parallel met de thermodynamische ondergang. Hij zegt het aldus:

"De proef der extrapolatie tot in de verst verwijderde toekomst onthult ons geen bepaalde zwakheid in het huidige systeem der wetenschap - in het bijzonder in de tweede wet der thermodynamica, waarop de natuurwetenschap zich verlaat. Het is waar, dat de extrapolatie voorspelt, dat het heelal eens in een toestand van dode gelijkvormigheid en zo feitelijk tot een einde zal komen.

Naar mijn mening ontsnapt men daarmede nogal gelukkig aan de nachtmerrie van een eeuwige herhaling.”

Ik geloof, dat deze woorden ons uit het hart gegrepen zijn.

Wij wijzen op goede gronden een eeuwig leven af en we kunnen ook het eeuwig voortbestaan het heelal afwijzen en opmerken dat al die schrijvers die het wereldgebeuren in kosmisch verband willen zien zich niet alleen overgeven aan een droom maar ook de methoden en resultaten der natuurwetenschap op ongeoorloofde wijze in toepassing brengen op een probleemgebied dat een eigen beschouwingswijze van node heeft.

In verbazing vragen we ons af waarom deze mensen vasthouden aan een eeuwig voortbestaan alsof de eindigheid van het bestaan juist niet de waarde uitmaakt van ons leven en streven.




3 Ook hier moeten we weer vaststellen dat de zogenaamde religieuze gevoelens vertroebelend werken en ons altijd maar weer een beeld geven waar we weinig of niets mee kunnen aanvangen. Want om een beeld is het ons te doen.

Weliswaar een vergruisd beeld, zoals Jan Romein het noemt maar met dat beeld bedoelen wij het probleem der historische objectiviteit.

En nu komt het mij voor dat het bezien van het wereldgebeuren in kosmisch verband een beeld geeft waarvan het voetstuk, laat staan het geheel, nog niet eens te overzien valt. Wij wenden ons dus af van die imponerende schrijvers en sprekers en nemen genoegen met een beeld waarvan vast staat, dat met het groeien van onze kennis de omtrekken steeds onduidelijker en onvaster worden, zodat het gevaar bestaat, dat het tenslotte in een nevel van opvattingen verdwijnt.

Dus geen veel of alles omvattend weten, maar een weten dat probleemgebieden en methoden weet te onderscheiden, zodat het geheel onduidelijk kan zijn zonder ons te verontrusten. Wij leven in een tijd waarin de relativiteitstheorie ontwikkeld en bevestigd is.

Onze tijd was daar aan toe.

Nu wil dat niet zeggen dat we deze, veelal onbegrepen, relativiteit op van alles en nog wat in toepassing mogen brengen zodat ook het probleem der historische objectiviteit voor ons relatief blijkt te zijn.

De geschiedenis van de mens en zijn samenleving is voor ons in zoverre relatief, dat we ons bewust moeten zijn een keuze te moeten doen, echter een keuze gegrond op principes.

Het eigenaardige is nu, dat die principes in bepaalde kringen weerstanden wekken. Men wil een beeld met vaste omtrekken en zo komt men er toe maatschappelijke feiten te negeren en een beschouwing voor te staan, welke geheel in het verlengde van de ethiek, van de kennis van goed en kwaad komt te liggen. Welke gewichtige bezwaren tegen deze zienswijze zijn in te brengen en waarom deze zienswijze opgeld doet, zullen we hier (hedenmorgen) niet bespreken.




4 Wat we wel zullen bespreken is een beeld dat niet door wensdromen en veroordelen opgetrokken is en gehandhaafd wordt, maar een beeld, dat met betrekkelijke geringe, doch fundamentele kennis functioneert.

We zullen spreken over het einde van de West-Europese hegemonie, misschien over het einde van de blanke hegemonie en heel misschien over het einde van geheel de menselijke samenleving.

Maar eerst nog een persoonlijk woord.

Indien ik een schrijver was, dan zou ik in mijn romans geen ernstig en onuitwisbaar wereldbeeld trachten te geven, maar een wereldbeeld dat nauwelijks au sérieux te nemen valt.

Persoonlijk zie ik in de mens een individu, een enkeling die alleen en apart staat als een roofdier in het oerwoud.

Dit oerwoud wordt gevormd door de georganiseerde samenleving en door dit onverbiddelijke oerwoud slingeren zich de lianen van de godsdienstige en staatkundige tradities, de vooroordelen, de publieke opinies, de onderscheidingen naar stand, vaderland en ras. En deze wildernis is de vijand van de afzonderlijke mens.

Maar hij kan de greep van dit oerwoud niet ontwijken omdat het tevens zijn jachtterrein is waarin hij beurtelings jager en gejaagde is. En zo zou ik grijpen naar de humor.

Ik zou de mens, mijn mens, lid laten worden van een kerkgenootschap om hem onder deze dekmantel der onschuld en liefde zijn slag te laten slaan.

Maar ik ben helaas geen schrijver en daarom stap ik dan ook haastig af van het persoonlijke woord, niet om met een groot woord nu de wetenschap te laten spreken maar om een beschouwing te geven waaraan de wetenschap toch wel ten grondslag ligt.




5 Nu is het misschien gewenst dat ik, alvorens verder te gaan het voorgaande nog even in eenvoudige bewoordingen herhaal of nader toelicht.

Ik heb dat kosmisch verband tot uitgangspunt genomen, ook al, omdat in onze kringen de natuurwetenschap altijd in hoog aanzien heeft gestaan.

Ik denk hier aan Kracht en Stof van Büchner en aan het psychisch monisme van Heymans.

Dat de werelden levensbeschouwing op deze gegevens gegrond haar gelding verloren heeft en haar verklaringsmogelijkheid ten aanzien van de maatschappij voornamelijk verschoven ziet naar het terrein van de ethiek, heeft velen van ons in verwarring gebracht.

Ik kan daarvan meespreken omdat ik behoor tot hen, die in hun jeugd de werken van Heymans en Leo Polak gespeld hebben.

Het kosmisch verband is ons dus een vertrouwd verband.

Toch hebben wij leren inzien dat wij er op deze manier, ten aanzien van een bepaalde problematiek, niet komen.

En als ik nu bedoel te zeggen dat er heden weer intellectuelen zijn, die vanuit hun wetenschap de wereldproblemen voor ons doorzichtig wensen te maken, dan wijs ik op een gevaar.

Niet alleen op het gevaar dat wij troost gaan zoeken in een eeuwige herhaling van het gebeuren, maar vooral op het gevaar, dat we de werkelijke problemen eenvoudig niet zien omdat alles

opgeofferd wordt aan een perspectief, dat dan wel groots kan zijn, maar waarmee we in dit leven toch weinig kunnen aanvangen.

Ik heb altijd beweerd, dat wij vrijdenkers realisten zijn. Van Dr. J.D. Bierens de Haan heb ik geleerd dat het denken pas waar is als de waarheid gedacht wordt. De waarheid nu is geen afgetrokken en verheven theorie maar al datgene wat weloverwogen voor waar gehouden moet worden.

De werkelijkheid valt voor ons in probleemgebieden uiteen en elk probleemgebied behoeft haar eigen methode van onderzoek.




6 Het gaat niet aan om de methode van de natuurwetenschap op alle gebieden des levens toepasselijk te verklaren, noch om het vraagstuk van de kennis van goed en kwaad tevens als richtsnoer en als oplossing te gebruiken voor veel in de geschiedenis der menselijke samenleving dat ons met afgrijzen vervult.

Ik wens dan ook, alvorens verder te gaan, te wijzen op de noodzaak van beperking.

Een vakgeleerde is door het steeds moeilijker worden van zijn vak noodzakelijkerwijs beperkt.

Maar hij is zich die beperktheid veelal niet bewust De problemen waarvoor hij te staan komt zijn zo ingewikkeld, dat hij te goeder trouw meent nu ook wel de dagelijkse problemen aan te kunnen.

Daarbij komt, dat hij, hoewel in het leven staand, er toch eigenlijk in een bepaalde zin geen deel aan heeft, daar zijn wereld bestaat uit abstracties. Het exacte denken is een abstract denken geworden. De eis van aanschouwbaarheid heeft men vaarwel gezegd en het is begrijpelijk dat men door deze ontwikkeling wereldvreemd komt te staan en grijpt naar een eeuwige herhaling die het menselijk lijden en streven niet zinloos doet zijn.

Wanneer wij nu beperktheid nastreven, dan is het een bewuste beperktheid.

Wij hebben afstand gedaan van een illusie en wensen vast te houden aan een realiteit welke niet door wensdromen beïnvloed wordt.

Vandaar dat ons beeld van de werkelijkheid een functioneel beeld is.

Niet vast en onvergankelijk (sub specie aeternitatis), dus gezien in het licht der eeuwigheid) maar wisselend naar de tijden.




7 Toch ligt aan dit beeld een idee ten grondslag, nl de idee van de eenheid en ontegenstrijdigheid.

Maar het zou een vulgair pragmatisme zijn indien wij zouden instemmen met een beeld, dat afhankelijk is van de wijze waarop het door een empirische mensheid, dus een mensheid zoals die reilt en zeilt, wordt ontvangen.

Met andere woorden, een beeld dat vaag is en vaag blijft en daarom algemeen aanvaard kan worden.

Niet de mens evenwel maar de wetenschap, de nagestreefde en uiteindelijke eenheid van theorie en praktijk is onze maatstaf en niet een onscherp van omtrek verontrust ons, daar de wetenschap met eeuwige waarheden afgerekend heeft, maar juist de vaagheid, een vaagheid welke onze georganiseerde samenleving noodgedwongen moet geven.

Dit vage beeld, dat eeuwig heet omdat het werkt met aanduidingen van goed en kwaad, is in dubbel opzicht negatief.

Het is negatief omdat het een zwart-wit schema is en negatief, omdat het afhoudt van een juist inzicht ten aanzien van de structuur onzer samenleving.

Dit zwart-wit is goed of kwaad, vrij of onvrij en als we onze voorlichters mogen geloven - en die voorlichters hebben de beschikking over de pers, radio en televisie - dan zien we de wereld in een vrij en een onvrij deel.

Vrij zijn dan een Spanje en Portugal. Onvrij is Rusland en China, tenzij men onder dit laatste werelddeel het eiland Formosa wenst te verstaan.

Nu moet U niet denken dat ik de zaak wens om te draaien. Dat ik tegenover de ene simplificatie een andere stel.

Wel is het mogelijk te beweren dat de ware vrijheid slechts daar te vinden is waar alles volgens een vooropgesteld plan verloopt en is het mogelijk een dichterswoord aan te halen, dat luidt, dat de ware vrijheid luistert naar de wetten.

Vrijheid is voor mij en voor U geen willekeur en ook geen vooropstelling van wetten zondermeer.

Aan het begrip vrijheid ligt heel wat ten grondslag en dit beseffend, verweer ik mij tegen een oncritisch gebruik.




8 Onze samenleving heet gegrondvest op vrijheid. Inderdaad, maar die vrijheid heeft twee wereldoorlogen opgeleverd, heeft in de eerste wereldoorlog Sowjet-Rusland voortgebracht en in de tweede Sowjet-China.

Mij dunkt, dat deze hooggeroemde vrijheid toch wel nader bekeken mag worden.

De geschiedenis leert ons veel over de strijd om vrijheid en we mogen zeggen dat die strijd niet tevergeefs gevoerd is. Maar die strijd is altijd slechts een strijd om een betrekkelijke vrijheid geweest en als wij zien naar de verworvenheden van de Grote Franse Revolutie, dan worden we gewaar, dat de nagestreefde en verkregen vrijheid slechts in een bepaalde fase de vrijheid was voor het geheel om daarna snel af te zakken naar de vrijheid voor een deel.

Intussen mogen wij die verworvenheid niet misverstaan.

Voor ons zijn vooral de wijsgerige grondslagen van die revolutie van belang, grondslagen die de vrijheid van het denken tot gevolg hadden en het doet ons leed te bemerken, dat in onze tijd, waarin het woord vrijheid weer op aller lippen is van grondslagen geen sprake is, daar men met het woord alleen meent te kunnen volstaan.

We zien slechts een heenwijzen.

Het ene deel van de wereld heet vrij, het andere deel onvrij.

Ik geloof toehoorders, dat een dergelijke simplificatie ons niet ligt.

Ten aanzien van de geestelijke grondslagen nemen we slechts verwarring en onzekerheid waar zodat het najagen van geluk, van een hoge levensstandaard als levensvervulling gezien wordt en ook een steeds driester optreden van hen, die in dogmatische bevangenheid de waarheid en dus de vrijheid wensen te zien.

Het is dus waar dat onze cultuur geen eenheidscultuur is. Toch is onze cultuur voorafgegaan door zo'n eenheidscultuur nl de kerkelijke cultuur, Waarvan het verval tegen het einde van de 17e eeuw aanwijsbaar was.

Het geloof in de zin van het leven en van de wereld brokkelde toen af en dreigde geheel verloren te gaan.





9 Bij een denker die voor ons van betekenis is, nl Pierre Bayle, bereikte dit proces zijn hoogtepunt.

Hij is diep doordrongen van het geloof in de absurditeit van het leven. De geschiedenis ziet hij slechts als een aaneenschakeling van dwaasheden en misdaden.

De kerkleer had aan al deze schijnbare absurditeiten een zin gegeven in zover het goddelijk heilsplan er zich in heeft te verwerkelijken. Rede en geloof waren slechts in schijn met elkaar in tegenspraak.

Bayle daarentegen somt alle tegenwerpingen die de Rede tegen het geloof kan  inbrengen op maar besluit merkwaardigerwijze op grond van dit redelijk inzicht niet tot de voosheid der dogma's doch tot de nietigheid van de Rede.

Het nuttigste gebruik, dat men van de studie der wijsbegeerte kan maken, is volgens hem, dat men haar als een dwaalweg onderkent.

De Rede is machteloos. Zij kan de menselijke geest slechts de raad geven de vlag te strijken en zich neer te leggen bij de wetenschap, dat men niets weet.

Bayle’s pessimisme en zijn geloof in de onmacht der Rede zijn een uitvloeisel van zijn besef, dat de Rede niet in staat scheen te zijn zich in het practische leven te verwerkelijken.

Hij ziet in, dat de menselijke verhoudingen in het Frankrijk der 17e eeuw niet deugen, maar in plaats van te concluderen, dat aan de Rede dus het recht en de plicht toekomt om deze te veranderen, ziet hij geen andere uitkomst dan om maar weer te geloven in het kerkelijke dogma tegen beter weten in.

Bayle zal met Pascal instemmen wanneer deze zegt, dat de enige grootheid die aan de mens toekomt daarin bestaat, dat hij zijn eigen ellendigheid kan beseffen. In deze tijd het existentialisme. Reeds Pascal was immers tot het besef gekomen, dat al die schijnbaar zinloze handelingen als het zich besprenkelen met wijwater, het prevelen van gebeden enz. de mens weliswaar doen geloven, doch hem ook afstompen.

Maar wat dan nog, vraagt Pascal. Wat heeft een mens te verliezen?





10 Ook Bayle zal het Pascal nazeggen, dat de mens er niet tegenop behoeft te zien zijn menselijke waardigheid te grabbelen te gooien, want dat hij als ellendig zondaar toch niets te verliezen heeft.

Zo is het einde van de 17e eeuw diep doordrongen van de zinloosheid van het leven.

Er was een groot genie toe nodig om zich terug te vinden in een wereld, die zo onzeker was geworden.

Dit was de taak van het genie van Montesquieu.

De grote denker tracht weer orde te scheppen in de chaos, die ontstaan was door het verval der kerkelijke cultuur en het verlies aan gezag van de kerkelijke dogma's.

Hij ziet weer een zin in het wereldgebeuren en in de menselijke verhoudingen, maar thans niet meer in een bovennatuurlijke zin, doch een, die aan het wezen der dingen eigen is.

"Laten wij niet wanhopen aan de mens omdat God hem aan zichzelf schijnt te hebben overgelaten.

Er is een kracht die hem weer tot zijn plicht brengt. Die kracht is de wet, is de menselijke Rede in zover deze alle volkeren der aarde bestuurt. Wanneer mensen wetten maken, worden zij niet enkel door hun willekeur beheerst. In elke wet manifesteert zich een gedachte, een plan.

Men behoeft slechts deze gedachte los te wikkelen om de geest der wetten te ontdekken.”

Zo ziet Montesquieu in de menselijke verhoudingen niet meer enkel willekeur, dwaasheid en misdaad. Het menselijk gebeuren is geen chaos, waarin alleen de theologie orde en zin kan onderkennen. Men behoeft geen beroep te doen op de geheime bedoelingen der goddelijke Voorzienigheid, zoals de kerkleer dat tot dusver gedaan had.

De zin ligt in het aardse gebeuren zelf opgesloten.

Montesquieu weerlegt de Katholieke dogma’s niet, maar hij toont aan, dat de geschiedenis er buiten kan.

Wat Laplace (as) een eeuw later tot Napoleon zou zeggen toen deze hem vroeg, waarom hij in zijn fysische theorie over het ontstaan van werelden met geen woord van een wereldschepper en wereldbeweger gerept had:




11 "Sire, ik heb een dergelijke hypothese niet nodig", heeft Montesquieu op de geschiedenis en op zijn theorie der menselijke verhoudingen toegepast.

Ook hij had daarvoor de hypothese van een goddelijke interventie niet langer nodig.

Er bestaat volgens hem een immanente, niet van boven opgelegde wetmatigheid, waardoor de gebeurtenissen moeten verlopen zoals zij verlopen en verlopen zoals het moet.

Een sprekend voorbeeld zag hij in de ondergang van het Romeinse Rijk.

Voor de Kerk was de geschiedenis van de bloei en ondergang van dit Rijk het klassieke voorbeeld om aan te tonen dat er een God is, die de menselijke aangelegenheden bestuurt.

De grootheid en de ondergang van het Romeinse Rijk bewezen volgens het oordeel der Kerk onweerlegbaar, dat God regeert, want op een andere manier scheen de val van deze gigantische macht niet te verklaren te zijn.

Maar Montesquieu wijst op de natuurlijke oorzaken, die tot deze ondergang geleid hebben. Het succes van Rome bracht haar volgens Montesquieu ten val. Toen de republiek zich buiten haar natuurlijke grenzen uitbreidde, stelde de soldaat te velde geen belang meer in zijn regering. Hij schonk zijn trouw aan de generaal, van wie zijn dagelijks lot afhing. De elkaar bestrijdende generaals veroorzaakten burgeroorlogen, die uiteindelijk tot de val van Rome leidden.

De uitwendige gebeurtenissen, aan de hand waarvan het lot der naties zich voltrekt, komen er voor Montesquieu weinig op aan. Deze zijn in zijn ogen slechts de gevolgen van hetgeen zich in het innerlijk van een maatschappij voltrekt.

Doordat de volken de voogdij van een goddelijk plan van zich afschudden, worden zij autonoom.

Zij krijgen een zelfstandigheid en individualiteit, die zij vroeger niet bezaten.

Evenals Montesquieu aan de leer der Kerk een dodelijke slag toebracht doordat hij een profane geschiedbeschouwing verkondigde die met een goddelijk heilsplan geen rekening meer hoefde te houden, ondermijnde hij ook de fundamenten van het absolutisme in zover hij de gang der gebeurtenissen aan andere oorzaken toeschreef dan aan de wil der koningen.




12 Wanneer men de loop der historie op een analyse der maatschappelijke verschijnselen gaat funderen, verbleekt het beeld waarmee de Kerk de koningen der aarde had getooid.

Al verliezen de koningen nog niet hun macht, dan toch hun prestige indien men zo grote nadruk gaat leggen op onpersoonlijke machten die het lot der volken beheersen.

Aldus schrompelt de legende der koningen ineen.

Van halfgoden worden zij gewone mensen.

Voor de Kerk kon de sociale eenheid slechts gehandhaafd blijven wanneer het wereldlijke gezag op elk ogenblik ingreep.

Volgens Montesquieu echter wordt de sociale eenheid niet door uitwendige krachten doch van binnen uit tot stand gebracht.

De harmonie der wetten schept de eenheid.

De eenheid der samenleving berust hierop, dat de maatschappelijke krachten in evenwicht blijven.

Zij berust op de geestesgesteldheid van het volk en handhaaft zich door een reeks van instellingen, die zich aangepast hebben aan deze geestesgesteldheid.

Uit deze geschiedbeschouwing trekt Montesquieu dan uiteindelijk de conclusie, dat de historie de bron is waaruit wij kunnen leren, hoe de mens behoort te handelen

De ervaring geeft de normen aan, volgens welke de menselijke samenleving haar gedrag moet regelen. Maar juist op dit punt treedt de leemte in Montesquieu's theorie aan het licht en de denkers, die op hem volgden, hebben niet nagelaten hem dit tekort aan te rekenen.

Montesquieu beperkt er zich namelijk steeds toe de oorzaken na te gaan van hetgeen is, en bekommert zich weinig om de vraag naar hetgeen behoort te zijn. Hij doet ons de gewoonten van bepaalde volken kennen en de omstandigheden waaronder zij leven.

De wetten zijn volgens hem enkel de afspiegeling van de geest die in het volk leeft.

Zodoende legitimeert zijn methode echter alle dwalingen, dwaasheden en misdaden der mensheid.

Hij interpreteert de wereld, maar stelt zich nimmer ten doel haar te veranderen.

Het feitelijke is bij hem tevens het behorende.

Maar dat is nu juist, wat de voormannen der Franse Revolutie aan Montesquieu voortdurend




13 voor de voeten zullen werpen, dat deze zich alleen bekommert om hetgeen is en niet om hetgeen behoort te zijn.

Onder wetten verstaat Montesquieu immers de noodzakelijke en inherente verhoudingen, die uit de natuur der dingen voortvloeien.

Maar de mannen der Franse Revolutie hadden een andere opvatting van de geest der wet.

Voor hen vertolkte de wet niet het zijnde, doch het behorende. De wet greep volgens hen niet enkel terug op het verleden, maar richtte zich vooral op de toekomst, op het tot stand brengen van een ware samenleving.

Zo is Montesquieu dus in zijn uiteindelijke conclusie dus de filosoof der democratie, voor wie de wensen en wilsuitingen van het volk, althans theoretisch, op zichzelf de norm van de waarheid zijn, eenvoudig omdat deze wensen er zijn. Daarom erkent hij ook geen algemeen geldige wil, die de eenheid en harmonie der mensheid afdwingt. De denkers der Franse Revolutie staan er geheel anders tegenover. Zij nemen geen genoegen met het bestaande, doch willen krachtdadig ingrijpen in de wereld en in het leven der volken.

Hun doel is het om door middel van de opvoeding en de dwang der wet een nieuw volk te scheppen en de wereld te revolutioneren.

Van hetgeen deze denkers wilden, heeft de wijsgeer Immanuel Kant zich in de tweede helft der 18e eeuw tot tolk gemaakt toen hij in zijn Kritik der reinen Vernunft de stelregel neerschreef: “Het is hoogst verwerpelijk de wetten aangaande hetgeen ik behoor te doen, aan datgene te ontlenen of te willen beperken door hetgeen gedaan wordt". Met deze formulering heeft Kant aan het standpunt der democratie in beginsel en dus nog voor het ontstaan der democratie de doodsteek toegebracht en het tekort van Montesquieu’s stelsel aangewezen. Het is dus vooral de wijsbegeerte van Kant geweest die vierkant front maakte tegen het zogenaamde empirisme, dat in onze tijd geldt, nl, dat de ervaring (het zijnde) als laatste scheidsrechter op alle levensgebieden aanvaardt.

Zo had bijv. Francis Bacon geleerd, dat de ervaring toereikend is om het Rijk des Mensen op aarde te grondvesten.




14 Wij behoeven ons daartoe volgens Bacon slechts te laten gezeggen door hetgeen is.

De werkelijkheid, zoals deze zich aan ons voordoet, is de norm voor het handelen en geeft het antwoord op alle levensvragen.

Daarentegen was het de grote daad van Kant te hebben ingezien dat het behorende niet uit het zijnde gedistilleerd kan worden.

Wil men de zedelijkheid redden, dan moet men haar als een gebied op zichzelf beschouwen, dat aan eigen normen onderworpen is en zijn fundamenten niet aan de natuur ontleent.

Aan dit inzicht wordt geen afbreuk gedaan door het feit, dat de inhoud van de zedewet steeds verband houdt met de drie door Taine genoemde grootheden ras, milieu en moment.

Bij de Eskimo's was het doden der ouden van dagen niet alleen geoorloofd, doch zelfs een zedelijke plicht, daar anders de gehele stam op een bepaald moment tegronde zou gaan.

Maar al vallen zede en gewoonte naar haar inhoud dikwijls samen, naar haar idee vallen zij niet samen. In de idee der gewoonte ligt niet opgesloten, dat deze gewoonte ook onder alle omstandigheden gehandhaafd moet blijven. Het doden van oude van dagen was niet geoorloofd omdat het geschiedde, maar het geschiedde omdat het noodzakelijk en dus zedelijk geoorloofd was.

Daarom is onder veranderde levensomstandigheden ook bij de Eskimo’s het doden der ouden van dagen niet langer plicht gebleven, maar is het een misdaad geworden.

Het eigene van de cultuurgestalte der zedelijkheid die boven het bestaande uitgaat is de grote ontdekking van Immanuel Kant geweest.

Daardoor is hij tevens de wijsgeer bij uitnemendheid der Franse Revoluties en van alle latere revoluties geworden.

Maar we zullen even terugkeren tot de denkers der 18e eeuw die onmiddellijk op Montesquieu zijn gevolgd.

Als eerste noemen we Voltaire, de wijsgerige denker die het natuurkundig stelsel ten volle in zich opgenomen heeft en die door zijn inzicht in de methode der natuurwetenschap gevrijwaard is gebleven tegen het scepticisme, waaraan Bayle ten prooi gevallen was.




15 In tegenstelling tot Montesquieu gaat Voltaire uit van een universele waarde: de absolute souvereiniteit der Rede. Daarom ziet hij de geschiedenis der Middeleeuwen, evenals die van zijn tijd, als een duister verschiet, slechts hier en daar door een enkele lichtflits doorbroken. Bijgevolg is de haat van Voltaire tegen het bijgeloof der Kerk zo groot, dat hij haar zelfs niet het monopolie van het godsgeloof gunt.

Als God niet bestaat wil hij hem uitvinden, om met behulp van deze redelijke god de concurrentie aan te binden tegen de onredelijke god van de kerk. Het is echter niet zozeer de God van het Christendom die hij van onredelijke trekken wil zuiveren, als wel de Rede die hij wil vergoddelijken.

Robespierre is hem daarin gevolgd.

Het is evenwel niet alleen de Kerk, waartegen Voltaire zijn pijlen richt. Ook ten aanzien van de wereldlijke regering, en met name ten aanzien van de absolute monarchie, is hij pessimistisch gestemd.

Zijn historische studie heeft hem tot het inzicht geleid, dat geen enkele natie onder goede wetten leeft. Alle wetten zijn ingegeven door het ogenblikkelijke belang van de wetgever en zijn niet in het belang van het volk.

Toch verkiest Voltaire de monarchie nog boven de democratie op grond van het feit, dat er in een monarchie slechts één man opgevoed behoeft te worden, de koning, terwijl in een democratie millioenen mensen opgevoed moeten worden en de doodgraver hen allen heeft voordat tien procent van hen opgevoed zijn.

In tegenstelling tot Montesquieu, neemt Voltaire een negatieve houding tegenover de historie aan.

Hij ziet immers alles vanuit het gezichtspunt van een waarde, geldig voor alle volken.

Daarom kan hij niet, zoals Montesquieu gedaan had, de bestaande maatschappelijke verhoudingen als redelijk aanvaarden.

Dit is dus hetzelfde pessimisme als van Pascal en Bayle aan het einde van de 17e eeuw.

Het onderscheid is echter, dat Voltaire daarin niet berust maar de Rede trouw blijft.

Laten de eerste plaatsen door de filosofen ingenomen worden, meent hij, en dan is er hoop.




16 Dus dezelfde oplossing als van Plato die de koningen tot wijsgeer en de wijsgeren tot koningen wilde maken.

Voltaire gelooft in de mogelijkheid van een nieuwe orde.

De filosofen moeten volgens hem de openbare mening vormen en leiden.

De grootste dienst die men daarbij aan de mensheid kan bewijzen is dat men de redelijke mensen scheidt van de imbecielen want het aantal imbecielen is volgens hem zeer groot.

Evenals Montesquieu is Voltaire vervuld van een intense belangstelling voor het doen en laten der mensen. Maar in tegenstelling tot M. vertoont zijn belangstelling een sterke zedelijke inslag.

Hij kan niet volstaan met zich bij dit doen en laten der mensen neer te leggen. Hij wil ingrijpen en vernietigen wat hij als minderwaardig ziet, om zodoende de weg te banen tot opbouw en vernieuwing.

Zo is Voltaire een typische vertegenwoordiger van die eeuw die weliswaar pessimistisch, negatief en critisch staat tegenover de samenleving zoals zij reilt en zeilt, maar die tegelijk het ideaal hooghoudt van een Rede, die het gehele leven wil beheersen en vernieuwen.

Het hoogtepunt heeft dit streven bereikt bij Jean Jacques Rousseau, die wel de stormvogel der Revolutie genoemd is.

Van hem en van Voltaire moet Lodewijk XVI dan ook gezegd hebben, dat zij de beide mannen waren, die Frankrijk vernietigd hebben. Rousseau heeft twee typen mensen uitgebeeld, die elk van beide een ideaal belichamen. Het ene type is de natuurlijke mens, de mens zoals de natuur hem geschapen heeft, die spontaan voor zichzelf leeft en zijn ziel tot uitdrukking brengt.

Het tweede type is l’homme civil, de ware gemeenschapsmens, wiens persoon geheel opgaat in de gemeenschap. Tussen deze beide staat de mens zoals hij reilt en zeilt l’homme de homme.

Zijn beide ideale concepties van 1’homme naturel en 1’homme civil danken dan ook haar ontstaan aan zijn afwijzing van het leven der mensen, zoals zich dat om hem heen afspeelt.



17 Hij wil de willekeur van de mens zoals deze reilt en zeilt vervangen door een onpersoonlijke wil, een volonté générale die in de wetgeving uitgebeeld wordt.

Waartegen hij bovenal in opstand komt is de willekeur het feit, dat de ene mens willekeurig zijn wil kan opleggen aan de andere mens, onverschillig of het nu in democratische zin een meerderheid is die dit doet dan wel een minderheid.

Slechts dan wanneer de wet heerst, gehoorzamen allen en beveelt niemand. Alleen dan is een volk vrij, want het gehoorzaamt in dit geval weliswaar, doch is aan niemand onderworpen.

Dit is de nieuwe vrijheid, welke bestaat in het gehoorzamen aan de wet en in het zich voegen naar de algemene wil die essentieel verschilt van de wil van allen.

Het nieuwe vrijheidsbeginsel van Rousseau, dat de dwang niet uitsluit, doch juist veronderstelt, is tevens het oude vrijheidsbeginsel van de Griekse filosofen, met name van Plato, dat deze in zijn “Republiek” ontwikkeld heeft,

De Franse Revolutie heeft dit vrijheidsbeginsel van Rousseau overgenomen en voor een deel in praktijk gebracht.

Wilt U over deze episode op een prettige wijze nader ingelicht worden, zo raad ik ü de lezing aan van het boek van Anatole France: De goden hebben dorst.

Aan de verworvenheden van de Franse Revolutie lag dus een beginsel ten grondslag.

Indien we nu onze tijd in het oog vatten, dan meen ik te mogen zeggen, dat beginselloosheid haar kenmerkt.

Weliswaar ligt het woord vrijheid weer op aller lippen maar het heeft geen inhoud.

Men volstaat, zoals ik reeds gezegd heb, met een heenwijzing, en zo men al geloof naar voren brengt, blijkt net een onwezenlijke en onvruchtbare Jezus- en Maria-verering te zijn, of men propageert een humanisme dat de mens zoals hij reilt en zeilt tot maatstaf heeft zodat geloof in de mens of geloof in een eeuwige herhaling en dus niet het geloof in beginselen, de boventoon voert.



Pauze




18 Ik besloot met te zeggen, dat beginselloosheid onze tijd en ons werelddeel kenmerkt,

Toch is er één beginsel, dat over Europa is verspreid en dat indertijd door de legers van Napoleon is gebracht.

Dat beginsel is de gelijkheid voor de wet van alle burgers.

Wij mogen daar niet gering over denken.

Weliswaar is die gelijkheid door de verschillen in machtspositie veelal een fictie, maar een feit is, dat deze gelijkheid in beginsel heerst en dat er dus rekening mee gehouden wordt.

Dat beginsel is ook door de Verenigde Staten van Amerika erkend en ook al wordt het in de zuidelijke staten van Noord-Amerika ten aanzien van de negers met voeten getreden, toch houdt men er ook daar aan vast, zodat men niet kan volstaan met op het gebeuren in die zuidelijke staten schimpend te wijzen.

Men maakt ernst met dit beginsel en dat acht ik een winstpunt.

Maar voor het overige is toch beginselloosheid wel het kenmerk tenzij men die beginselloosheid zelf tot beginsel wil verheffen.

Men kan helaas waarnemen dat niets, maar dan ook niets van de beginselen der grote denkers, der cultuurdragers, gemeengoed is geworden.

Zelfs niet bij de intellectuelen die veelal aan verwarring ten prooi zijn, daar zij moeten opgaan in abstracties, welke in de industrie en vooral in de oorlogsindustrie gestalte krijgen.

Men houdt ons voor dat de beginselen van de Franse revolutie een schrikbewind hebben teweeg gebracht maar onze geschiedboekjes lopen luchtig heen over het neerslaan van de commune van Parijs, de revolutionnaire gemeenteraad die van 28 maart tot 28 mei 1871 de stad bestuurde.

Voorzichtige schattingen gewagen van 25000 doden onder de arbeiders van deze stad.

Toen werden geen beginselen tegenover beginselen gesteld maar werd vastgehouden aan een ontwikkeling, welke in onze tijd het ombrengen in gaskamers van 6 millioen mensen, grotendeels vrouwen en kinderen, te zien heeft gegeven.

De Franse adel ging beginselvast de dood in en werd beginselvast ter dood gebracht, maar het ombrengen van mensen, van vrouwen en kinderen, alleen en uitsluitend omdat zij zich door een bepaald uiterlijk kenmerkten, was zinloos en





19 de verschrikking van deze zinloosheid heeft in het Europa van deze tijd kunnen plaatsvinden.

In mijn bezit zijn de memoires van Winston Churchill.

Ik ben geen bewonderaar van deze staatsman maar in de oorlogsjaren heeft hij m.i. al de fouten van hem en zijn klasse goedgemaakt door bekwaam en vastberaden weerstand te bieden aan de gevolgen van een wereldpolitiek die hij mede heeft helpen voorbereiden.

In deel 9 geeft hij Het Tij der Victorie maar hij begint dat deel met er op te wijzen, hoe de grote Democratieën weliswaar triomfeerden maar daardoor tevens weer tot de dwaasheden konden vervallen haar bijkans het leven hadden gekost.

En inderdaad, dwaasheid, niets dan dwaasheid nemen wij waar.

Ik merkte reeds op dat de eerste wereldoorlog Sowjet-Rusland te voorschijn heeft geroepen.

De tweede wereldoorlog heeft het definitief ontwaken van Azië teweeg gebracht, een Azië waarin de leiding van Communistisch  China onafwendbaar is. En als wij het hebben over de hegemonie van het blanke ras, dan zien we, dat binnen afzienbare tijd, de Russen, als blanken, uit Siberië verdreven zullen worden want niets zal de voortgang van de gekleurde volkeren kunnen stuiten.

Reeds nu blijkt de industrialisatie van China een feit te zijn, een industrialisatie welke bekwaam geleid wordt in een onvoorstelbaar hoog tempo, geholpen door de soberheid en bekwaamheid van het Chinese volk.

En ondertussen geraken we hier in Europa overbevolkt. De beste bouwgrond wordt door stedenbouw en gedwongen uitbreiding van de industrialisatie aan de bewoners onttrokken.

De atmosfeer wordt vergiftigd door een roekeloos gebruik van de fossiele brandstoffen en de bossen, nodig voor het evenwicht in onze atmosfeer, vallen ten offer aan een papiergebruik welke geen zin meer heeft, daar wij onder het gedrukte woord eenvoudig bedolven raken.

Huizinga, onze cultuurfilosoof, schreef reeds in 1936 dat het ruilmiddel der gedachte, het woord, met het voortschrijden der cultuur onvermijdelijk in waarde daalt.




20 Het wordt in steeds matelozer kwantiteit steeds gemakkelijker verspreid en met de waardeloosheid van het gedrukte woord stijgt in directe evenredigheid de onverschilligheid voor de waarheid. Als asfalt- en benzinegeur boven de steden, zegt hij, hangt over de wereld een wolk van woordenkraam en hij voorziet, als ik mij goed herinner, een moment, dat de mensheid in waanzin ten onder gaat, terwijl de drukpersen als razenden draaien.

Men wijst met trots en ontzag op de hoge levensstandaard van de Noord—Amerikanen maar men wijst niet op het feit dat die levenswijze ten koste gaat van roofbouw op ons naakte bestaan.

Deze levenswijze kan niet gepropageerd worden, kan niet als voorbeeld worden gesteld.

De ontwakende volken van Azië kijken naar een ander voorbeeld.

Het is meer dan de moeite waard om kennis te nemen van hetgeen de verslagen democratische candidaat voor het Amerikaanse presidentschap, Adlai Stevenson, geschreven heeft naar aanleiding van zijn recente reis door de Sovjet-Unie.

Zijn geluid is een onverdacht geluid en geeft ons hoop, dat de woordenkraam van tijd tot tijd en steeds meer doorbroken zal worden.

Ook hij ziet het onverbiddelijk ontwaken van Azië en zijn slotconclusie getuigt dan ook van wijsheid en doorzicht in de verhouding Oost-West.

Voor hem is niet Rusland het grootste vraagteken. Voor hem vormt China het grootste probleem en hij ziet terdege in, dat de steeds langer wordende schaduw die China voor zich uit werpt, ook voor Rusland en dus voor geheel de mensheid, bedenkelijk wordt, bedenkelijk, indien wij er niet in slagen bepaalde gebeurtenissen te aanvaarden.



Ik zou hier kunnen eindigen maar niet voor niets heb ik het gebeuren van de Franse Revolutie in mijn betoog betrokken en heb ik Voltaire aangehaald, Voltaire die zo’n typische vertegenwoordiger van zijn eeuw was.

Hij stond terecht pessimistisch, negatief en critisch tegenover de samenleving maar hij hield het ideaal hoog van een Rede die het gehele leven wil beheersen en vernieuwen.

Nu weet ik wel, dat de Rede een veelzeggend maar ook nietszeggend woord is. 




21 Voltaire verstond echter onder de Rede het principe van de eenheid en ontegenstrijdigheid en dat ideaal is het, ik ben er van overtuigd, dat ons eveneens voor ogen staat.

En juist de Rede is het die niet blind maakt voor de oorzaken van de stemming van moedeloosheid en ontgoocheling die in onze hedendaagse, minder dan ooit volmaakte samenleving tot uiting komt.

De Rede onderkent daarnaast de voortgang van een proces, dat zich in onze jaren van gebrokenheid en verscheurdheid niettemin voltrekt en wel dat van de groeiende, want noodzakelijke eenheid der wereld.

En het besef van deze verwerkelijking, een verwerkelijking die wij niet meer zullen beleven, versterkt in ons bewustzijn niet alleen de plicht voor die eenheid te moeten strijden, maar ook de bewustheid van het voorrecht, dat te mogen doen.





Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx




In de tekst met OCR en correctie kunnen kleine foutjes zitten



Interpunctie wat hersteld, stijl en spelling echter niet. (Jos)
 








Lees ook: 
Frits Kief negenentwintig Jaar geleden overleden

De (stok-)oude Vrijdenkers en Atheïsten van De Vrije Gedachte begin zeventiger XX 

Tegenstrijdige Teksten in den Bijbel - De Dageraad 1916  Aanvullingen: 

 

Aanvullingen 1-4-2018 Foto Snethlage uit genealogie , 20-1-2019 Typische uitspraken, 22-3-2019 Het Einde van de Westeuropese Hegemonie (1960),



Jos Heitmann

AMSTERDAM
Email Jos:






34 opmerkingen:

  1. Ach, het is zijn ruim tien jaar jongere vrouw, sorry.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Het kan ook Franciscus Xaverius geweest zijn het absurde juist te geloven. Moet ik opzoeken.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Joop Dreumesen in dit weblog was ook eentje met encyclopedisch geheugen maar de link geven wil ik niet omdat je er toch niet wijzer van wordt.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Henk ageerde wel tegen "vakfilosofen" (met de academische studie) maar zocht ze tevergeefs op middels correspondentie.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Henk gaf altijd af op "vakfilosofen", zij die filosofie doceren. Achtergrond is dat dezen niet zelf filosoferen en dat vond Henk maar te min. Zelf geeft hij toe ook niet een eigen filosofie te bezitten, dus wat lult hij dan?

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Frits Staal (1920-19/2 2012) Wijsbegeerte.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Henk had vaak het begrip solipsisme in zijn mond. Daarmee kan hij de ander altijd aftroeven.

    BeantwoordenVerwijderen
  8. Laurens ten Cate volgde een scholingscursus bij Sam de Wolff.
    Wiki LtC

    BeantwoordenVerwijderen
  9. De huidige vrijdenkers, minder agressief dan in mijn tijd, hebben een intellectuele instelling en doen niet aan benauwende verenigingscultuur. Ik ben met te oude mensen omgegaan, heb heus ervan geleerd maar de voorkeur is toch de ambiance der leeftijdsgenoten.

    BeantwoordenVerwijderen
  10. Enkele repeteeruitingen van Henk;

    De vader van Immanuel Kant was geen zadelmaker, dat is een literair plusje maar (eenvoudig) riemensnijder.

    Letten op solipsisme en dit veroordelen.



    BeantwoordenVerwijderen
  11. Gevonden in mijn archief: "Het einde van de Westeuropese Hegemonie". September 1960. Lezing gehouden voor "Ned. Centrum voor Gedachtenwisseling" te Den Haag.

    BeantwoordenVerwijderen
  12. Er is toch iets met die Montesquieu. Ik herinner me iets van de vermelding dezer persoon iets te horen gezegd te hebben waarop Henk Schreiber antwoordt dat deze toch belangrijk is. Dit moest ik dus maar aanhoren maar geloofde het niet omdat ook ikzelf sinds heugenis in de filosofie gezeten heb en de Fransman nauwelijks ben tegen gekomen. Waarom nu dan wel?

    Wel ben ik ooit tegen gekomen een vermelding van een herberg waarop een schild dat Montesquieu hier heeft gelogeerd...

    In denk: de reden is dat Schreiber een bepaald pakket aan links georiënteerde filosofiegeschriften heeft bestudeerd maar in feite niet onafhankelijk is te werk gegaan. Dit is zijn verfoeide domheid en zwakheid. Hij heeft zich laten leiden door anderen en was niet meer zichzelf. Dan ook nog die afgrijselijke uit-het-hoofd-lererij, want in het laatste geschift zegt hij woordelijk op wat hij heeft gelezen en neemt dit voor waar. Hij loopt met zijn stupiditeit te koop.

    BeantwoordenVerwijderen
  13. Snethlage dissertatie 1923 over schoolwezen VS.
    (Aant Bibl 31-1-1992)

    BeantwoordenVerwijderen
  14. Montesquieu (Considérations, 1734) kortom:
    Rome verval door interne twist tot burgeroorlog;
    Luxe, belemmert expansie;
    Buitenlandse elementen in de staat;
    Minderwaardige keizers.

    M (Esprit 1748):
    Tegen slavernij;
    Tegen torture;
    Scepsis heksenprocessen;
    Bestrijd bovennatuur, toeval en lotsbestemming.




    BeantwoordenVerwijderen
  15. Een zijder stokpaardjes was het beroemde Godsdienst is opium voor het volk te bestrijden in Opium des Volkes, dus des Volks. Niemand denkt daaraan. Opium i.b.v. balsem of verzachting van het (wereldse) leed.

    BeantwoordenVerwijderen
  16. Vergalopperen.

    Henk lette scherp op een reactie en zag dat zij veel te ver ging. Dan antwoordde hij steevast met het werkwoord vergalopperen,een standaardfrase van hem. Flauw dat dit altijd werd gezegd, het was zijn triomph de ander te overvleugelen. Hieruit blijkt zijn dilettantisme.

    BeantwoordenVerwijderen
  17. Iemands portee; geliefd woordje van Henk Schreiber. Dit betekent dat als dit uitgesproken wordt iemand anders gering is in kennis en inzicht...

    BeantwoordenVerwijderen
  18. Ook een gebruikt woordje is solipsisme, afzondering, schepping van zichzelf als uiterste vorm van subjectief idealisme. Husserl. Praktisch onhoudbaar. Geef Henk nu eens ongelijk?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Maar je hebt ook nog woorden solécisme (incorrect Grieks) en ipséité ('t zichzelf zijn). Even griezelen.

      Verwijderen
  19. "Spuw niet in de hand die je voedt." Henk kon dit onverwachts zeggen maar dan heb je niet zo snel door waarover hij het nu eigenlijk heeft. Alle woorden en zinnen kolkten in zijn hoofd en daaruit ontspringen vele, onverwachts. Eigenlijk een neurose!

    On ne crache pas dans la main qui vous nourrit.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. In het Duits:
      "Beiße nicht in die Hand, die dich füttert.

      Die Hand, die dich füttert, ist manchmal dieselbe Hand, die dich ohrfeigt. Die Hand, die dich füttert, gehört manchmal zu dem Arm, der dich unterdrückt. Nicht nur im kapitalistischen System (da aber zweifelsohne), sondern auch innerhalb von dysfunktionalen Beziehungen, Freundschaften oder Familienstrukturen. Wo strukturelle Abhängigkeiten vorhanden sind, besteht auch die Gefahr, dass diese Macht missbraucht wird. Die Forderung, sich nicht gegen das System zu wehren, das einen unterdrückt, ist eine Form von Machtmissbrauch. Jede Form von politischem Aktivismus lebt von dem Mut, sich gegen Repression zu wehren. Nur wer auch die Hand beißt, die ihn/sie füttert, kann den Status Quo zu verändern.

      Verwijderen
  20. Is "Que sais-je?" het devies van Montaigne, voor Henk geldt: "Qu'imite-je?".

    BeantwoordenVerwijderen
  21. Snethlage, J., Twee werelden
    De Sowjet-Unie en de vrede

    stonden op de index van het Directoraat-Generaal van Politie en het Departement Volksvoorlichting en Kunsten, dus verboden.

    Uit: Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 1 Het systeem(1988)–Adriaan Venema p477.

    BeantwoordenVerwijderen
  22. "Innerlijke schouw" was zijn lievelings-expressie, volkomen ouderwets woordje waarmee hij zich zachtjes belachelijk maakte. In zijn bovenstaande teksten komen woorden met "schouw" ontzettend veel voor. In feite was Henk dus maniëristisch of beter uit-het-hoofd (niet vruchtbare) geleerde kennis.

    BeantwoordenVerwijderen
  23. Man soll nicht in die Hand beißen die ihn füttet!
    Zijn standaard uitspraak, nu in Duits.
    D460

    BeantwoordenVerwijderen
  24. De algemene kennis is dat Domela Nieuwenhuis in zijn anderhalf-jarige detentie als werkzaamheid had zakjes plakken. Maar Schreiber wist te corrigeren met dozen vouwen!

    BeantwoordenVerwijderen
  25. Hendriks heette de arts van Schreiber. Deze jodeman is weggehaald.
    Brf 1-11-1974

    BeantwoordenVerwijderen
  26. Het geheel als som der delen was een doordenkertje van Henk.
    Mij liet dit onverschillig of het was tijdverspeillende scherpslijperij.

    BeantwoordenVerwijderen
  27. Met Wilhelm Tenhaeff moet je niet bij Henk aankomen: de Utrechtse professor was bij de vrijdenkers een waar mikpunt van spot. Al is het maar zijn contact met de aartsfantast Gerard Croiset... Speudowetenschap was 'n gepleegd woord.

    BeantwoordenVerwijderen
  28. De gedachte dat het opkomen van de psychologie als een genezings
proces kan worden beschouwd, is voor zover ik weet het eerst geuit 
door de Nederlandse filosoof en psycholoog Heymans. In een hoogst 
merkwaardige redevoering in 1909, De toekomstige eeuw der psychologie, wees Heymans op de achteruitgang van de mens en de gemeen
schap, de verloren gegane traditie. Hij wees op de veelvuldige vergis
singen bij het doen der grote levenskeuzen, beroep, huwelijkspartner, 
vrienden, godsdienstige en politieke richting. Als oorzaken wees 
Heymans aan: wij staan vreemd tegenover onszelf, vreemd tegenover 
elkaar, vreemd tegenover de grond van de dingen. Hij verzuchtte: De 
godsdienstige wereldbeschouwingen verliezen ondanks voorbij
gaande oplevingen geleidelijk aan kracht en nog niets is in staat 
gebleken de functie over te nemen, die zij gedurende reeksen van 
eeuwen hebben vervuld.

    Huub Mous
    https://www.huubmous.nl/2022/04/29/het-geloof-of-het-verstand-verliezen/

    BeantwoordenVerwijderen