Teruggaand tot begin 70er stond daar een ouder echtpaar
rustig de zaak te bedienen. Later komen er andere eigenaars.
Er schenen toch gezelligheidsgroepen te verkeren waarvan de
deelnemers elkaar al lang kennen. Dit is bedenkelijk aangezien ‘n dergelijke
groep overheersend kan worden en andere bezoekers haar wil wil opleggen. Wij
zitten hierom niet verlegen door deze geaccepteerd te worden, wij komen als
individualist.
Overheersend is een luid gepraat dat anderen overstemt.
Sommigen maken zich los van de groep en soleren tussen andere bezoekers. Dergelijk
gedrag is ongewenst, daar is gewoon niet om gevraagd! Dan gaat ’n persoon in de
weg staan, vervolgens aanstoten en aanschuren. Eenmaal werd de toegang tot de
toilet aardig geblokkeerd, hetgeen lijkt op hinderen.
Er kwam een moment dat er tegen de caféhouder enige
opmerkingen gemaakt werden. Hij toonde zich onverschillig maar er was toch wel
te zien dat hij in zijn functie (en macht) dit niet aankon. Er werd voorzichtig
een vermoeden uitgesproken dat de groep aan de grote tafel bestaat uit
werklozen die gezellig uren kunnen uitzitten, wat geriefelijker is dan alleen
thuis. De caféhouder mompelde: “Dat zijn
geen werklozen”, maar erg overtuigend klonk dit niet.
De lange tafel kreeg lucht van kritiek en vele ogen keken in
de richting van het gesprek. Zijdelings was te zien dat de werklozen in beraad
gingen. Het resultaat werd duidelijk: ze gingen in de aanval.
Een vaste bezoeker met een volwassen uiterlijk zei op gedempte
toon wel eens ‘n lid van de tafel gesproken te hebben en een aardige
beroepsuitoefening vernomen te hebben. Hij besloot met de woorden: “Maar ik zag het van die man niet af!”
Een naburige vrouw siste of ze caféhouder niet wat op z’n mouw gespeld hebben?
Allereerst was het voornoemde 'hinderaar' die al te opvallend
naast of voor je ging staan en mee bewoog als je je verzette. Plots kwam een
ander, nogal robuust figuur met een stentorstem zomaar, ex nihilo, met een betoog
over een oninteressant onderwerp. Het geleek een terechtwijzing of een
veroordeling. Zijn stem moduleerde, van lieflijk, tot boos of verontwaardigd, soms
met gekunstelde lachertjes ertussen, wat anderen de idee zou geven dat er een
ruzie werd beslecht. Ook de caféhouder zal dit zo hebben opgevat. Maar dat hij
hier niet ingreep was zijn nalatigheid.
Het moment was gekomen de caféhouder te zeggen dat het
houden van een café toch wel een vak is, waarbij levenservaring mooi een
noodzakelijke rol speelt. Ook een aardige mannelijkheid en beslist een goede
kop. Niets van dit alles. Zijn enige prestatie is naar beneden kijken en dus de
(zijn) zaak niet te kunnen overzien. Er werd gezegd: “Als je geen café kan houden, moet je de horeca uitgaan!” Later nog
tweemaal maar of dit goed aangekomen is wordt betwijfeld. Want in een bezoek hierna
maakte de caféhouder een (vooraf ingestudeerde) agressieve opmerking, waarbij
de werklozentafel wel opkeek en wat stiller werd. De man weet dus niet van aanpakken,
is indolent en heeft zijn onvermogen bewezen.
In de tijd erna is het vervolg niet waargenomen. Wel werd bekend
dat sommige werklozen zich langdurig bij de kassa ophouden en dan glimlachend de
zaak verlaten.