Maar de mij vooraanstaande mening was dat hij goed kon overschrijven, wat depreciërend gelde... Toch ben ik thans van mening dat hij in filosofie uiterst zorgvuldig heeft gehandeld en daarom heb ik als correctie dit weblog als eerbetoon voor Henk Schreiber opgesteld.
Schreiber huwde op zijn 35e met een ruim twintig jaar jongere vrouw en genoot een huwelijk van 33 jaar, waarna hij zeven jaar weduwnaar was. Hij kreeg drie kinderen (2j, 1m).
Mijn opzet
Teneinde een degelijke inleiding te verschaffen publiceer ik integralerwijs en niet verbeterd zijn uitgetypte rede, uitgesproken ter gelegenheid van de 250e gedenkdag van Kants geboorte voor de afdeling Haarlem & Omstreken van De Vrije Gedachte, de vereniging tot bevordering van zelfstandig denken, op zondagochtend 21 april 1974 in het REINALDA-HUIS te Haarlem.
De Betekenis van Immanuel Kant
3
De wijsgeer Immanuel Kant zag op 22 april 1724 het levenslicht zodat wij dit jaar de 250-ste gedenkdag van die geboorte kunnen vieren.
In 1924 kwamen in Königsberg geleerden van grote naam uit alle landen bijeen om zijn arbeid te gedenken en een grafkapel in te wijden die in strenge eenvoud boven zijn laatste rustplaats is gebouwd.
Koningsbergen is in 1945 door de Duitsers vertwijfeld verdedigd en daardoor grotendeels verwoest.
Het is nu een Russische stad - Kaliningrad - en alle sporen van het vroegere Pruisische karakter zijn verwijderd.
Het enige Duitse monument, dat is blijven staan, is het gerestaureerde standbeeld van Kant.
Opmerkelijk, en van zijn betekenis getuigend, omdat de communistische ideologie zich tegen Kant afzet.
Die ideologie is het dialectisch materialisme en de leer van Kant wordt afgewezen als zijnde idealistisch, Marx bedoelde met dat materialisme de-afbakening van een probleemgebied, nl. de mens en zijn samenleving, maar Lenin maakte er een aan partijleden dwingend voorgeschreven leer van, geldend voor het geheel der werkelijkheid. Maar daar over straks nog meer.
Op 22 april 1924 kwamen in Amsterdam eveneens geleerden bijeen om Kant te gedenken.
Heymans, de man van het Psychisch monisme en de gezindheidsethiek, nam de ethiek voor zijn rekening, het vermogen van de mens om zedelijk goed van zedelijk kwaad te kunnen onderscheiden.
Leo Polak, zijn opvolger en navolger, bracht de metafysica, Ovink nam kennisleer en methode voor zijn rekening en Dr. J.D.Bierens de Haan het aesthetisch oordeel, de schoonheidsleer.
De Sopper tenslotte, belichtte de betekenis van Kant ten aanzien van de godsdienst-wijsbegeerte.
Hij kende Kant goede bedoelingen toe, maar betreurde zijn meedogenloze weerlegging van de beroemde bewijzen voor het bestaan van god. Ook betreurde hij de, volgens hem, mislukte poging van Kant alsnog het religieuze denken boven de subjectief—psychologische betekenis te verheffen.
4
Nu
is het met de beoefening der wijsbegeerte vreemd gesteld want die brengt in
aanvang meer verwarring dan inzicht en biedt gelegenheid, als men zich de
vaktermen heeft eigen gemaakt, er maar op los te zwetsen.
Een
ieder heeft zijn wensen en verlangens en daarom filosofeert men ingewikkeld en
voornaam en zelfs moedig.
Grote
namen zijn verbonden aan dat moedig filosoferen. Nu, maar ook in de tijd van
Kant, en hij heeft dan ook een geschriftje het licht doen zien, dat tot titel
droeg: VAN EEN ONLANGS AAP GEHEVEN VOORNAME TOON IN DE FILOSOFIE.
Hij
spreekt daarin van de wijsgeren per inspiratie, die hetgeen zij bezitten
ongelukkigerwijs niet onder woorden kunnen brengen en daarom ook aan anderen
niet kunnen mededelen. Zij bezitten nl. een filosofie, waarbij men niet
behoeft te arbeiden, maar waarbij het genoeg is het orakel in zichzelf aan te horen
en te genieten. En aangezien het een algemene wet is, dat degenen, die niet
behoeven te arbeiden, zich veel voornamer gevoelen dan die dit wel moeten, achten
deze filosofen zich ook veel voornamer dan de anderen, die door harde
filosofische arbeid hun waarheid verwerven moeten.
De
eersten kunnen op geniale wijze - door een enkele doordringende blik op hun
innerlijk - alles en meer tot stand brengen, wat anderen slechts door noeste
vlijt vermogen te presteren.
Het
principe om door middel van een hoger gevoel te filosoferen, is
volgens Kant dan ook door de voorname lieden uitgevonden.
Wie
kan mij mijn gevoel bestrijden?
Ik
kan daarom op de toon van een gebieder spreken, die verheven is boven de
moeilijkheid om de aanspraken op zijn bezit ook te moeten bewijzen. En
gesteld, dat de Rede in het geheel niet in staat is deze hogere inzichten te
rechtvaardigen, dan blijft het toch een feit: de filosofie heeft haar voelbare
geheimenissen. Een hoger kenvermogen meldt zich aan en dat kenvermogen noemt
Kant een salto mortale naar het
5
Ondenkbare.
Dergelijke
filosofen der visie ~ zo eindigt hij - die door een koene sprong zonder veel
moeite opeens de hoogste top van het inzicht bereiken, verzamelen ongemerkt
een grote menigte om zich heen want dapperheid werkt aanstekelijke
Ik
heb de verleiding niet kunnen weerstaan Kant zelf even aan het woord te laten,
want Leo Polak, bij de ouderen onder ons nog wel bekend, gewaagde in 1924 van
de troebelheid van Kants stijl, van zijn soms onuitstaanbaar peuterige, draaierige
breedsprakigheid. Ongetwijfeld juist, maar Polak had dan ook als leermeester
en voorganger niemand minder dan Heymans, de man van het Psychisch-monisme, en
als men zich verdiept in diens geschriften, dan treft men nergens troebelheid
aan, maar ervaart men, geniet men, louter klaarheid en stemt men in met het
slotwoord van Leo Polak, gesproken bij het aftreden van Heymans: dat de kultuur
gezegend zal zijn, die zijn geest zal ademen.
Inderdaad,
maar dan is het een kultuur die daar dan voor gereed is.
Hoe?
op welke wijze? dat blijft onbesproken want het objectiviteitsbeginsel door
Heymans ontvouwd, laat alleen maar toe dat de wereld verbeterd wordt door bij
je zelf te beginnen.
Heymans
bracht een filosofisch systeem, een gesloten samenhang van begrippen, waarin
de kennende geest tot rust komt, omdat er iets volledigs en definitiefs bereikt
is.
Maar
zo’n systeem is een dwangbuis der gedachten omdat er geen
verbinding tot stand komt tussen de ideële wereld en de reële.
Een
gesloten samenhang van begrippen, een systeem, laat prachtige, klare taal toe
en het ligt voor de hand een uiteenzetting voor waar te houden omdat die
prachtig verwoord is.
Maar
waarheid en klaarheid gaan niet altijd hand aan hand on als men Kant peuterige
en draaierige breedsprakigheid verwijt, dan vergeet men te bedenken dat zijn
optreden in de wijsbegeerte samen viel met de
6
veranderingen in
maatschappelijk en ander opzicht, die op het einde der achttiende eeuw hebben
plaatsgevonden en waardoor de grondslagen gelegd zijn van het tijdperk waarin
wij leven.
Hij is de grondlegger van
een methode, van het begrip van de voortgang der wetenschappen, van een nieuw
sociaal ideaal en van een nieuwe opvatting der zedelijkheid.
Daardoor is hij ook de
voltooier van drie eeuwen voorafgaand denken zodat de gigantische taak waarvoor
hij zich geplaatst zag, een zo nu en dan wat troebelheid en breedsprakigheid
wel verklaarbaar doet zijn.
Van zichzelf zegt Kant:
"Het is mij niet gegeven,
wat men noemt een meeslepende stijl te schrijven. Ik kan het de lezer niet
gemakkelijk maken. Wil hij in mijn gezelschap vooruitkomen, dan loopt hij
telkens gevaar aan doornen en distels te blijven haken.
Hij zal moeite hebben zich
mijn denkbeelden toe te eigenen, daar zij geheel nieuw zijn en in strijd met
wat de overlevering leert.
Zij zullen dan ook moeite
hebben door te dringen. Toch weet ik zeker, dat zij ten slotte zullen winnen,
want ik weet, dat zij in hoofdzaak juist zijn,
en aan de waarheid behoort
de toekomst, zodra de waarheid eens onder woorden is gebracht.”
In kort bestek is het niet
mogelijk Kants kennisleer uiteen te zetten, temeer niet, indien men bedenkt
dat hij zelf tien jaar lang, van 1770-1781, op de hardnekkigste wijze heeft
moeten worstelen, voordat bij hem het licht doorbrak, namelijk, dat er in onze
kennis, in het kennisproces, elementen aanwezig zijn, die niet aan de ervaring ontleend zijn. Met
enig voorbehoud kunnen we het zo stellen dat in onze geest fundamentele
begrippen aanwezig zijn en dat met behulp van deze begrippen ons denken uit de
gegevens der zintuigen/de wereld der aanschouwing opbouwt.
Die wereld der aanschouwing
bestaat uit feiten, uit verschijnselen, maar daar vangen we niet bij aan, daar
de methode het oorspronkelijke is en geen verschijn-
7
sel,
noch een stoffelijk, noch een geestelijk, ons zonder meer gegeven is.
Het
fenomeen verkrijgt steeds, eerst aan de hand van een bepaalde methode en door
het aanleggen van bepaalde maatstaven het aanzijn, zodat het in Platonische
terminologie uit gedrukt, steeds de idee is T die het fenomeen redt.
Het
idealisme van Kant heeft dan ook niets met idealen te maken, maar staat als
idee tegenover realisme.
De
meesten van ons kennen de wijsbegeerte alleen maar als metafysica, als een
systeem, als een gesloten samenhang van begrippen.
Ik
noem het materialisme en het psychisch monisme als voorbeelden die ons het_meest
aanspreken.
Het
is aantoonbaar dat Kant de dogmatische metafysica heeft afgewezen.
Sommige
navolgers hebben zijn leer uit gelegd als anti-metafysisch en samengevat in de
stelling dat onze kennis beperkt is tot de ervaring. Dat is een positivistische
simplificatie, waaronder Kant's eigenlijke bedoeling: de metafysica opnieuw te
gronden, wordt verduisterd.
Dat
het Kant om de metafysica te doen was, blijkt duidelijk uit de voorrede bij de
eerste uitgave van de KRITIK DER REINEN VERNUNFT.
Hij
zegt daar:
"De
menselijke rede heeft het eigenaardige op een bepaald gebied van haar
inzichten, dat ze door vragen wordt bezwaard die ze niet kan afwijzen, immers
deze worden door de aard der rede gesteld, die ze echter ook niet kan
beantwoorden want ze overstijgen alle vermogen der menselijke rede... Het
slagveld van deze eindeloze twisten heet metafysica.”
Elders
heeft hij gezegd op vrouwe metafysica verliefd te zijn maar zich niet kan
beroemen op het feit ook maar enige gunst van haar te hebben ontvangen.
Wij
vragen nu in hoeverre een metafysica vanuit de visie van Kant,
vanuit het gezichtspunt der kenniskritiek, mogelijk is.
Onder
metafysica verstaan we dan het
probleem van de
8
laatste, de uiteindelijke
werkelijkheid.
Nu
valt de werkelijkheid in onderscheidene probleemgebieden uiteen zodat we geen
wetenschap kunnen aanwijzen die zich met het geheel bezighoudt.
Een
leer omtrent de uiteindelijke werkelijkheid kan altijd slechts in de vorm van een
mythe gegeven worden.
Het
eigenaardige kenmerk van de mythe is dat, dat zij een deeltje uit het grote
geheel licht om daarin de zin van het geheel te verleggen.
Zo
heeft b.v. de eerste Griekse filosoof Thales het bestanddeel water aan alles
ten grondslag gelegd.
Uit
de substantie water wilde hij de gehele werkelijkheid afleiden. Voor een
latere Griekse wijsgeer was het vuur et oerelement waaruit hij alles af leidde.
In latere
eeuwen heeft men minder naïeve mythen aangegrepen, maar toch bleven het altijd
mythen.
Wanneer
het materialisme de materie als het werkelijke bij uitnemendheid poneert, dan
komt dit hierop neer, dat men alleen de natuurwetenschap in staat acht ons omtrent
het werkelijke bij uitnemendheid in te lichten.
Men
verwaarloost dan allerlei andere aspecten der werkelijkheid het aesthetische,
het zedelijke, het historische aspect der werkelijkheid.
Wanneer
de Christenen de zin van alles vereenzelvigen met een historische of
pseudo-historische figuur als de Christus, dan verabsoluteren zij de historie
of de pseudo-historie.
Wanneer
het psychisch monisme de levende materie als de uiteindelijke werkelijkheid
beschouwt en dus feitelijk alles tot "geest" herleidt, dan maakt het
zich ook aan een mythe schuldig, dan verabsoluteert het de psychologie, dan
wordt ook een enkel aspect der werkelijkheid als de enige werkelijkheid
beschouwd.
Het
Kantiaanse standpunt daartegenover is, dat alleen het geheel van alle probleemgebieden
ons een overzicht geeft over het geheel, dat wij geen recht hebben hetzij de
natuurwetenschap, hetzij de psychologie of de aesthetiek of de ethiek te
veralgemenen en alle andere aspecten der werkelijkheid daaraan onder-
9
geschikt
te maken.
De
werkelijkheid is idee, d.w.z. dat op oneindige afstand gelegen punt waarnaar
alle wetenschappen streven, waarin ze alle samenkomen, maar enkel langs een
oneindige weg. De werkelijkheid is taak, is eis, maar is nooit gegeven.
Wij
behoeven niet blind te zijn voor het ondoorgrondelijke mysterie van het
bestaan.
Kant
drukte het zo uit, dat de gehele wereld tenslotte wegzinkt in de afgrond der
intelligibele toevalligheid, maar hij achtte het niet onze levenstaak ons in
deze afgrondelijke diepte te laten wegzinken. Wij erkennen met Kant dat onze
gehele wijsbegeerte niets waard zou zijn indien zij niet in staat is voor de
rechten en de plichten der mensheid op te komen.
Toen
de secretaris van uw afdeling mij telefonisch verzocht voor u als spreker te
verschijnen, heb ik dadelijk ja gezegd, ondanks het feit dat ik al jaren als
vrijdenker niet meer actief ben. Dat niet meer actief-zijn is een kwestie van
teleurgesteld-zijn. Goethe heeft er op gewezen, dat alle tijdperken van
vooruitgang een objectieve richting uit gaan, terwijl de tijden van verval en
van reactie in het teken van het subjectivisme staan. Alle cultuuruitingen in
een periode van decadentie dragen dit kenteken van het subjectivisme. Dat
blijkt nu niet enkel uit hetgeen als wijsbegeerte wordt opgediend, maar ook uit
hetgeen, dat als dichtkunst, schilderkunst en toonkunst ernstig moet worden
genomen.
Ik
heb ja gezegd omdat ik eigen problematiek nog eens wilde overdenken en
uiteenzetten,
Toen
ik lid werd van De Dageraad, was Jan Hoving nog actief, Marinus. van den Brink
in opkomst en Anton Constandse altijd bereid voor ons naar buiten op te treden.
Aan
wijsbegeerte werd weinig gedaan. Hoving stond het Neo—vitalisme voor maar erg
belangrijk vond hij die stellingname niet.
Het
door de Roode Bibliotheek in het Nederlands vertaalde en uitgegeven boek
KRACHT EN STOP van Ludwig
10
Büchner
was nog in omloop en INLEIDING IN DE METAFYSICA OF GRONDSLAG DER ERVARING van Heymans,
vond bij ons zijn weg naar de boekenplank.
Wij
waren waarheidsdenkers en dus bereid de waarheid tot middelpunt der gedachte te
stellen.
Dat
waarheidsdenken, dus waarheid en denken, is in Kantiaanse zin een slag in de
lucht, een psychologisme, maar ik kwam er mee aandragen
want ik had de wijsgeer J.D.Bierens de Haan ontdekt.
Jan
Hoving liet me ietwat geamuseerd mijn gang gaan want hij was een levenswijs
man.
De
waarheid was toen voor mij een bestaand iets en ik kon me op niemand minder dan
Leo Polak beroepen, die neerschreef, dat Heymans in zijn Psychisch-monisme de
dichtste benadering en de diepste doorlichting der waarheid had bereikt.
In
Kantiaanse zin bestaat de waarheid echter niet maar functioneert zij, en nog steeds doet het me leed dat een
groot geleerde, en dat was Leo Polak, eigenlijk tegen beter weten in, het
gesloten wijsgerige stelsel van zijn voorganger op deze wijze trachtte te
redden.
Het
bestaan van de waarheid is een hiërarchisch begrip_en stammend uit
het_middeleeuwse denken.
Men
zocht toen al naar streng noodwendige en algemeen geldige waarheden en meende
die enkel in het gebied van het bovenzinnelijke te kunnen ontdekken. Dit
hiërarchische waarheidsbegrip berust op de theorie ener hiërarchie van het
zijnde. Men neemt een opklimming van het lagere naar het hogere aan en een
kennis, die zich wil rechtvaardigen, moet daarom boven zichzelf uitgaan en
zich tot het hoogste zijn verheffen.
Dat
er een kennis van het eindige en onvolmaakte bestaat, wordt volgens deze
theorie slechts mogelijk door een ononderbroken overgang en afdaling van het hogere
naar het lagere, van het zijn Gods naar het zijn der materie.
Aldus
een hiërarchische volgorde van het absolute tot het betrekkelijke, dat nergens
leemten vertoont. Op haar berust evenzeer de kosmos van het zijnde als
11
die
van de kennis.
Hier
draagt de kennis dus de maatstaven harer zekerheid niet in zichzelf, doch ontleent
die aan het voorwerp, waarop zij zich richt.
Naarmate
zij dichter bij de lichtbron, bij het goddelijke oer-zijn staat, is zij des te
zekerder, en naarmate zij zich van de lichtbron verwijdert, wordt zij verzwakt
en verduisterd.
De
verwezenlijking en voltooiing der kennis heet dan hierin te bestaan, dat men
het eindige zijnde tot het hoogste zijn terugvoert.
Het
begrip der kennis wortelt dus in primitieve samenhangen en in een metafysisch
dualisme. De afval van het ik uit de substantiële oer-grond der dingen, en de
vraag, hoe deze afval weer ongedaan gemaakt kan worden, beheerst hier de gehele
probleemstelling. Daarom berust de kennis ook in laatste aanleg niet op de
rede (de rede in Kantiaanse zin geen vermogen doch een beginsel), maar op de
goddelijke openbaring.
Dit
hiërarchische waarheidsbegrip niet alleen gedurende de middeleeuwen, doch tot
ver in de Renaissance bewaard gebleven»
De
wijsbegeerte van Thomas van Aquino en dus ook nog de wijsbegeerte van het
hedendaagse rooms-katholicisme, wordt erdoor beheerst.
Eerst
met Descartes heeft een geheel ander waarheidsbegrip zijn intrede gedaan. Nu
wordt de waarheid niet langer buiten haarzelve, in een bovenzinnelijk bestaan
gezocht.
Niet
een hoogste zijnde, doch het kennen zelf wordt thans het beslissende moment.
Onverschillig
hoe het voorwerp is, waarop de kennis zich richt, wordt thans de eis gesteld
dit kennen zelf klaar en redelijk te maken.
Dit
is de nieuwe methode, die Descartes heeft ingeleid en die door de empiristen
Locke en Hume, maar vooral door Immanuel Kant zodanig is uit gewerkt, dat zij
ook op de natuurwetenschap van toepassing werd en deze van metafysische speculaties
bevrijdde.
Voor
de moderne wetenschap, en dus ook voor het vrije
12
denken,
dat aan deze moderne wetenschap het aanzijn heeft geschonken, is de waarheid
geen substantie meer, doch een functie.
De
moderne wetenschap kan op geen substanties, noch materiële, noch geestelijke,
meer de vinger leggen en plechtig verklaren: ziehier de werkelijkheid.
Zelfs
de atomen, de trots der natuurkunde, zijn van hun substantiëel karakter beroofd
en tot verhoudingen herleid. Het "zijn" der atomen wordt niet meer in
aanschouwelijke modellen, maar in wiskundige formules vastgelegd, waaraan geen
aanschouwing meer kan beantwoorden.
Ook
wat met de benaming "geest” pleegt te worden aangeduid, heeft nog slechts
zin wanneer wij daaronder geen substantie, maar een functionele verhouding
verstaan. De gewaarwording is geen op zichzelf staand "ding", maar
duidt de verhouding van het organisme tot zijn omgeving aan.
Zo
zien we in de exacte wetenschappen het inzicht van Immanuel Kant weer duidelijk
worden. De moderne wetenschap, en dat moet goed begrepen worden, is niet voortgeschreden
op een pad haar door de wijsbegeerte, door de kenniskritiek voorgeschreven.
Zij is autonoom en gaat haar eigen noodzakelijke gang, maar haar structuur is
zonder wijsgerig inzicht niet kenbaar.
In
zekere zin en met het nodige voorbehoud kan gesteld worden dat de Dageradianen
in de dertiger jaren zich in metafysische, onbezorgdheid voortbewogen.
De
bestrijding van de godsdienst stond centraal maar het inzicht
ontbrak dat de voortbrengende grond der religie niet de enkeling, maar de
samenleving is. Metafysisch gezien bepaalde het bewustzijn het zijnde, en het
maatschappelijk vraagstuk stond dan ook in het licht van en was gegrond op
morele en humanitaire overwegingen.
Dat
werd anders toen, ik meen in 1946, de Kantiaan Dr J.L.Snethlage als lid
toetrad. Hij verwekte al spoedig weerstand omdat hij het probleemgebied van de
mens en zijn samenleving ontvouwde en dus aan de orde stelde en wel in
marxistische zin.
13
Voor
mij was dat geen nieuws want ik kende en waardeerde Snethlage als Kantiaan en
wat het maatschappelijk vraagstuk betreft had ik in ons weekblad De Vrijdenker
de betekenis van Marx meermalen naar voren gebracht.
Ik
besefte evenwel dat onze vereniging zich in geen enkel opzicht kon vastleggen
en haar leden dwingend voorschrijven wat als juist en wat als niet juist moest
worden aangemerkt.
Snethlage
dacht daar ook zo over getuige zijn geschrift SITUATIONISME EN DIALECTISCH
MATERIALISME waarin hij Lenins wijsgerige of quasi-wijsgerige inzichten aan de
kaak stalde zonder aan diens persoon of aan zijn betekenis voor de
wereldgeschiedenis afbreuk te doen, maar in onze vereniging trad hij bepaald
niet tactisch op en nam daardoor velen tegen zich in, o.a. Constandse, de man
die onze vereniging gestalte heeft gegeven en nog geeft.
Voor
mij was de betekenis van Snethlage gelegen in het feit dat hij Marx niet
verstaanbaar achtte zonder Kant.
Onder
marxisme verstond of verstaat hij - want hij is, alhoewel hoogbejaard, nog in
het land der levenden - geen star systeem, geen verzameling van economische,
sociale of politieke dogma,s, maar een methode van denken die min of
meer op Karl Marx teruggrijpt.
Het
is de methode der wetenschap, welke op maatschappelijke vraagstukken toegepast
wordt, en dat Marx zich dat wel degelijk bewust was, getuigt zijn uitspraak ten
aanzien van hen, die het marxisme voor een onveranderlijk systeem hielden; dat
hij zelf geen marxist was.
Helaas
heeft het marxisme als een onveranderlijk systeem gestalte gekregen en daarom
is Snethlage te vergelijken met een roepende in de woestijn. Zijn betekenis is
echter dat hij als kenniscriticus, als Kantiaan, de grondslagen van het
marxisme blootlegt.
In
zijn in 1971 verschenen historisch-filosofische studie NAAR EEN NIEUWE WERELD
schrijft hij "Marx wist dat de hoogste waarde van een wetenschappelijke
theorie daarin bestaat dat zij verruimd kan worden en in
14
de
verruimde theorie voortleeft, dat het de bestemming van elke wetenschappelijke
theorie is achterhaald en ten dele weerlegd te kunnen worden. Moge Marx dan
ook, zoals elke beoefenaar der wetenschap, bij tijden eenzijdig zijn geweest en
een algemene regel genoemd hebben wat later slechts voor bijzondere situaties
bleek te gelden, dat Marx niettemin een geleerde van de eerste rang was en op
zijn gebied de wetenschappelijke methode aanwendde, kan slechts door diegenen
geloochend worden, die niet tot oordelen bevoegd zijn...
De
werkelijkheid valt in probleemgebieden uiteen en elk probleemgebied heeft haar
eigen methode van onderzoek.
Aan
het einde van zijn KRITIK DER REINEN VERNUNFT stelt Kant drie vragen op, waarin
alles vervat is, wat wij mensen behoren te weten:
Wat kan ik weten?
Wat moet ik doen?
Wat mag ik hopen?
De
antwoorden zijn de wetenschap, de ethiek. en het geloof.
In
de aankondiging van deze lezing is een uitspraak van Kant gegeven, die altijd
is misverstaan. Die uitspraak luidt
”Vrienden
van het mensengeslacht en van datgene, wat hem het heiligst is ! Neemt aan wat
u na zorgvuldig en oprecht onderzoek het geloofwaardigst
toeschijnt, het mogen dan feiten en redegronden zijn: ontzegt slechts aan de
Rede niet datgene, wat haar tot het hoogste goed op aarde maakt, nl. het
voorrecht de laatste toetssteen der waarheid te zijn…”
Wij
vrijdenkers hebben de Rede altijd verstaan als een vermogen en Leo Polak is ons
hierin voorgegaan.
In
zijn SEXUELE ETHIEK... ethiek als autonome normwetenschap, noemt hij de “rede”
een logisch en ethisch en aesthetisch keurvermogen, onderscheidingsvermogen,
maar juist in Kantiaanse zin kan de laatste toetssteen der waarheid nimmer een
vermogen, een
15
psychisch
vermogen zijn omdat elk vermogen telkens dwaalt en dan gecorrigeerd moet
worden. Bij Kant is de Rede een principe, een logisch principe, nl. het
principe van eenheid, harmonie en tegenstrijdigheid.
Dat
principe vinden we al hij de Griekse filosofen, want het Griekse woord voor
kennis, voor wetenschap is afgeleid van een wortel, die vastheid en stabiliteit
aanduidt.
Wetenschap
is volgens deze afleiding een stabiele orde.
Onze
vereniging vond en vindt zijn bestaansrecht in de bestrijding van het mytische
denken. Onder de autonomie en souvereiniteit der rede verstaan we dan ook, dat
de idee der eenheid en ontegenstrijdigheid voor elk cultuurgebied geldt. Deze
zuiver formele idee is de enige uiteindelijke maatstaf der waarheid en zij is
allerminst in strijd met het feit, dat de inhouden van elk probleemgebied
voortdurend veranderen. Integendeel is deze verandering de noodzakelijke
voorwaarde om tot steeds diepere en meer omvattende eenheid te komen. Wij
wijzen dan ook zowel de subjectieve intuities, als de bovennatuur1ijke openbaringen
als maatstaf der waarheid af.
Dat
we de Rede als begrip zonder nadere
uitleg hanteerden en ons fel keerden tegen iedere vorm van godsgeloof, mag ons niet te zeer
aangerekend worden, want de aanmatiging en ook wel laffe waan van de
godgelovigen stond en staat ons maar al te zeer voor ogen. Voor ons begint het denken
bij de twijfel, maar de twijfel vereist een opbouw van nieuwe theorie en ik
herinner me nog zeer goed dat ik als jonge Dageradiaan louter en alleen de
uitkomsten van het natuurwetenschappelijk denken maatgevend achtte te zijn.
Voor mij was, nà KRACHT EN STOF, het Psychisch monisme van Heymans een
openbaring en ook zijn ethiek, zijn kennis van goed en kwaad, zijn
objectiviteitsbeginsel greep me aan.
Ik was in een gesloten filosofisch systeem terechtgekomen,
maar niet voor lang omdat ik weldra met het maatschappelijk vraagstuk in
aanraking kwam.
16
Karl
Marx, het marxisme, met als uitgangspunt het historisch- en als samenvatting
het dialectisch materialisme. Uitgangspunt ook de omkering van Hegel’s
grondstelling, dus niet dat het bewustzijn het zijn bepaalt, doch dat het
maatschappelijk zijn der mensen hun bewustzijn bepaalt.
Volgens
Heymans en Leo Polak en ontelbaar andere burgerlijke denkers berust een
harmonische samenleving op een verandering in de menselijke natuur. Marx
daarentegen beweerde, ik durf te zeggen, toonde aan, dat een harmonische samenleving
noodzakelijk is en daarom afgedwongen moet worden.
Hij
dacht zich een maatschappij, waarin ook zelfzuchtige en hebzuchtige lieden
gedwongen worden sociaal te handelen, omdat bepaalde wetten en bepaalde instellingen
dit afdwingen.
Zulk
een wet is bijvoorbeeld het verbod van speculatie, of van particulier bezit
der produktiemiddelen. Vandaar dan ook dat Marx zulk een maatschappij wilde
grondvesten door middel van een dictatuur van het proletariaat, niet omdat de
proletariërs zoveel bravere mensen waren dan de niet-proletariërs, maar omdat
dit de klasse was die het grootste belang bij een revolutie van de maatschappij
hadden door zichzelf te bevrijden, geheel de mensheid daarin betrok.
Snethlage
brengt in zijn studie NAAR EEN NIEUWE WERELD ook nog naar voren dat Marx,
evenals het christendom, kende de idee van de totale wedergeboorte van de mens.
De gouden draad die door het marxisme heenloopt is die van de overgang van het
mensdom uit een toestand van slavernij naar het rijk der vrijheid en de
geestelijke wedergeboorte van de mens. Terwijl men vroeger, zo zegt hij, meende
dat het marxisme een zuiver theoretisch systeem was, ontdaan van elke ethische
norm, en zelfs sommige economen een anti-ethische tendens ontwaarden, is men
daarvan thans, teruggekomen en ziet men het nu als een bij uitstek ethisch
systeem, waardoor Marx dichter is komen te staan tot Kant, die ook steeds
benadrukt heeft, dat de politiek geen stap verzetten kan zonder de moraal te
huldigen.
17
Onze
helaas jong gestorven geestverwant Dr. H.J.Pos, hoogleraar in de wijsbegeerte
aan de universiteit van Amsterdam, schrijft in zijn magistraal- artikel KARL MARX:
"Met
profetische grootheid, die geen conventionele égards kent, omdat achter haar
alleen de roep naar gerechtigheid en geen belang staat, heeft Marx de
burgerlijke moraal in haar meestal onbewuste klassebepaaldheid ontmaskerd. Dank
2ij hem weten predikers en filosofen,
dat de lijdelijkheid niet als deugd mag worden voorgehouden aan hen die voor
hun verdrukte mensenrechten hebben op te komen, en dat een evangelie der liefde
voor de onteigenden alleen zin heeft, mdien het wordt toegepast door de onteigenaars...”
En
tot slot: "Kant's leer van vrijheid en eerbiediging, die zuiver was, maar
abstract bleef, doordat ze niet vroeg naar de reële werkelijkheid, werd door
Marx op dynamische wijze met deze in verband gebracht.
In
haar grondslagen verwant aan Kant en de christelijke moraal, wees ze, anders
dan deze, een weg, die; van de individuele innerlijke wending ten
goede geen kwaad spreekt, maar tussen het ”rijk Gods binnen in ons” en het
"rijk Gods op aarde” kritisch onderscheidt, uit reactie soms het eerste
miskennend.
Zo
liggen de wortels van deze leer buiten het economische, in het profetisme van
Oud-Israël, in het Christendom, in Spinoza en Hegel. Maar de bijzondere kracht
ervan is juist, dat ze de ideële wereld met de reële verbindt op te voren
onbekende wijze.”
Ik
prijs me gelukkig nog in het bezit te zijn van de radio-rede die Leo Polak op
27 april 1932 voor de toenmalige V.R.O. heeft gehouden over NATUURWET, DENKWET,
ZEDEWET.
Hij
zegt daar; ”En thans, in de derde en voornaamste plaats, kern en doel van mijn betoog, de Zedewet, de grondslag der zedeleer,
de bron onzer kennis van goed en kwaad.
Het
materialistisch bijbelsprook je, dat het eten van een vrucht die kennisbron zou
kunnen zijn, zal wel
18
niemand
uwer meer voor waar houden, laat staan de onmogelijke, strijdige gedachte van
de zondeval als een toerekenbaar kwaaddoen, dat aan de kennis van goed en kwaad
voorafgaat.
Iets
anders echter is de nog altijd heersende zedekundige gronddwaling, dat deze
kennisbron, de zedewet, te vinden zou zijn in de wil, het bevel of gebod van
een hogere macht, van een wetgever.
Dat
dit nochtans onmogelijk is, bewijst een eenvoudige overweging, dat wij in elk
geval alleen aan een goede, heilige macht en niet aan een slechte, duivelse
gebieder gehoorzaamheid verschuldigd zijn.
Maar
dan moeten wij reeds over de kennis van goed en kwaad beschikken om te kunnen
weten, welke macht goed is, welke geboden wij dus te gehoorzamen hebben en
welke niet.
Bijgevolg
kan ook hier die kennis zelf van goed en kwaad niet op een gebod berusten en
moet zij aan alle te vergen gehoorzaamheid noodzakelijk voorafgaan...
Ik
meen te kunnen zeggen dat Polak hier, en in tegenstelling tot zijn kennisleer,
voluit Kantiaan genoemd kan worden maar ook hij vroeg niet naar de reële
werkelijkheid en is blijven steken in de objectiviteits-theorie, die mogelijk
zijn gewelddadige dood in de hand heeft gewerkt, want te lang is hij aan de
Groningse universiteit op zijn post gebleven, misschien gedachtig aan de
woorden van de wijsgeer Montaigne, nl. dat er niets kwalijks meer is in het
leven voor wie heeft begrepen dat het ontberen van het leven geen kwaad is:
weten te sterven verlost ons van alle onderwerping en slavernij.
Dat
is een aristocratische levenshouding die wij ook terugvinden bij wijlen onze
geestverwant Sam de Wolff, die, eveneens jood zijnde, weigerde onder te duiken
omdat hij zich de voorman voelde van het joodse proletariaat, dat geen schijn
van kans had zich te onttrekken aan een lot, dat de gruwelijke werkelijkheid
weergeeft van een samenleving, die alleen maar hier en daar en dan nog zo nu en
dan menselijke trekken
19
vertoont.
Wat Castellio in 1562
neerschreef in zijn strijd tegen Calvijn, geldt nog steeds, nl. dat het
nageslacht het niet zal kunnen begrijpen, dat wij nog eens in zulke dichte
duisternissen moesten leven, nadat het reeds een keer licht geworden was.
Ik ben nu toe aan een
uiteenzetting van Kant’s zedeleer, aan zijn onderscheid tussen Zijn en Behoren,
aan zijn Vrijheidsbegrip, door hem ook toegepast op Recht en Staat, zijn leer
van vrijheid en eerbiediging, maar de tijd ontbreekt, de aandacht verslapt,
en, eerlijk gezegd, er is zo’n hoeveelheid informatie, dat ik
eenvoudig niet weet waar te beginnen.
Ik heb de wijsgeer
Montaigne aangehaald (1533-1592) die in een eeuw van fanatisme en wreedheid, gematigd
en humaan was, die in twintig jaren tijds, bedaard, bij stukjes en beetjes,
slechts één uit drie delen bestaand werk van ongeveer 1500 bladzijden voltooide
en dus gemiddeld slechts enkele bladzijden per week schreef, maar die een
machtige invloed heeft uitgeoefend en daarom de voorloper van de Franse Revolutie
van 1789 wordt genoemd.
Kant heeft die revolutie
met geestdrift begroet en uitgeroepen: ”Nu kan ik evenals Simeon zeggen: Heer,
laat uw dienaar in vrede gaan nadat ik deze dag van heil heb gezien”.
Montaigne moet invloed op Kant
uitgeoefend hebben ten aanzien van het vrijheidsbegrip. Montaigne sprak uit,
schreef neer: "Het is onzeker, waar de dood ons wacht: laten wij hem
overal verwachten. Het peinzen over de dood is een voorgedachte der vrijheid:
wie heeft geleerd te sterven, heeft afgeleerd dienstbaar te zijn".
Kant stelde het aldus:
“Stel dat een wellusteling
zijn begeerte tot een vrouw onbedwingbaar noemt, maar dat er een galg voor zijn
huis wordt opgericht om hem, zodra hij zijn hartstocht zou bevredigd hebben,
daaraan te hangen. Zou hij dan ook zijn neiging moeten bot vieren?
Maar stel nu een ander
geval. Onder bedreiging met
20
onmiddellijke
dood wordt er door een machthebber van iemand geëist, dat hij een vals
getuigenis tegen een eerlijk man, die hij wel gaarne in het verderf zou zien
lopen, zal afleggen.
Zou
hij nu zijn liefde tot het leven, hoe groot zij ook. moge wezen, niet kunnen
overwinnen?
Het
is niet de vraag wat hij doen zou, maar wat hij zou kunnen doen. Hij zou, als
hij de waarheid verkoos te zeggen, moeten toegeven, dat hij zich bewust was te
kunnen wat hij als behoorlijk aanmerkt en dat hij dus die vrijheid bezit, welke
hem zonder de zedewet (in hem) onbekend ware gebleven”.
Vrienden,
ik kan nog uitweiden, ik kan de begrippen autonomie en heteronomie naar voren
brengen, maar ik wil eindigen, ik eindig met deze twee uitspraken, want zij
zeggen mij het meest, zij grijpen mij aan, zij eisen geen geleerdheid, geen
diepgaand onderzoek, zij bieden weinig, geven geen troost, geen vooruitzicht,
geen hoop, maar wel het wezenlijke van wat de mens in diepste wezen kan zijn:
sterker dan de dood.
H.B.Schreiber
Monte Rosa 20
AMSTELVEEN
Correcties: 23-2-2018,
De lezing hier
Het is werkelijk een fraai stukje tekst als je niet weet dat
Schreiber altijd deze zinnen en alinea's (op-) zegt weet je niet beter. Maar
hij doet het weldoordacht en goed, dus is een fundamentele kritiek ongepast.
Toe mijn verwondering heeft Schreiber het middeleeuwse
denken uit de Scholastiek fraai weergegeven.
Ik had hem moeten horen spreken, zijn docerende stem en zijn
professorale uitstraling van belezenheid. En toch is dit comedie: hij is te
vergelijken met een kantoorbediende die weliswaar het naatje van de kous
machtig is maar ongeschoold blijkt voor leidinggevende functie. Die mensen
moeten er ook zijn, nietwaar?
Een overzicht van zijn ontwikkeling
Henk Schreiber wordt in zijn geestelijke ontwikkeling gepingpongd tussen Kantiaans idealisme in de persoon van Dr. J.L. Snethlage en Marx's historisch-materialisme in de persoon van Dr. Sam de Wolff. Hij heeft kennis van het Engels empirisme. Er blijft niettemin ruimte voor strict eigen opvatting of interpretatie, hoe bescheiden ook doch grotendeels neemt Schreiber de volzinnige formuleringen van zijn wijsgerige leermeesters letterlijk over. Alhoewel De Wolff oorspronkelijk econoom is heeft deze geleerde best wel kennis van de wijsbegeerte maar weer niet zoveel als Schreiber zou willen. In de voormalige vrijdenkersvereniging De Dageraad speelden jarenlang als nasleep van Domela Nieuwenhuis anarchisten een rol zodat van filosofie weer niets terechtkomt.
Hij kent verder zekere geschriften van Dr. Leo Polak, Dr. H.P.G. Quack, Dr. R.C. Kwant (ex-priester), Dr. Cornelis Verhoeven, Dr. P.J. Bouman, Dr. Ger Harmsen, Dr. B.M.I. Delfgaauw, Dr. H.C. Rümke, Dr. J.D. Bierens de Haan, Dr.h.c. G. Mannoury, Dr. H.J. Pos, Dr. E.W. Beth, Dr Jan M. Romein, Dr. Karel van het Reve en naar Frankrijk (slechts) Montesquieu, naar Engeland Keynes.
Voorwaar een illuster gezelschap, wier werken, geschriften al of niet in tijdschrift of artikelvorm een ware aanslag doet op je vrije tijd. Schreiber had zijn ambtenarenbaan, huwelijk en gezin en moet dan nog de tijd vinden voor zelfstudie? Ik kan mij niet indenken dat Schreiber zelf in boeken van de voorgaande geleerden heeft gestudeerd want van 'n eigen opleiding is nergens sprake. Verder is hij van gewone komaf. Hij is dus voortreffelijk autodidact in filosofie, maatschappijleer en linkse bewegingen zij het in grondlijnen en schets. Als ambtenaar is het zich bewegen en ophouden in linkse kringen niet eens zonder risico want J. Kleuver bekende mij als ambtenaar bij de RVB altijd zijn mond gehouden te hebben.
Schreiber is een typische Dageradiaan, de autodidact, die vlug kan schrijven, nog sneller lezen, "gehaast" als excuus. Had hij niet beter "gedreven" kunnen schrijven?
Vorming heeft hij gehad van Mr. H.P.G. Quacks Socialisten, Domela Nieuwenhuis "Van Christen tot Anarchist" (dat ikzelf in vijf nachten heb uitgelezen), en van J. Saks (Piet Wiedijk). Het denken van Montesquieu. Las in Kwant, de ex-priester. Leo Polak met zijn standaardwerk "Inleiding in de metafysica op grondslag der ervaring". Hier is systematiek het grootste goed. Leo Polak die de radiolezing op 21 maart 1931 hield met een unieke openbare en opvallende stellingname atheïst te zijn. Ik weet dat dit Polak in de academische wereld wel kwalijk genomen werd aangezien er toch merendeels christenen zijn.
Weet van een debat tussen Dr. C.W. Rietdijk en Dr. R.C. Kwant op 18 oktober 1971.
Kennis van B.M.I. Delfgaauw en Ger Harmsen.
Schreiber stelt duidelijk (op het gebied der filosofie) van originaliteit gespeend te zijn. Duidelijker: Schreibers zelfbesef is een weter en kenner te zijn maar geen oorspronkelijk denker.
Via deze schrijvers ontmoet Schreiber alle mogelijke ideeën en gedachten en kan daarover (altijd) in het kort schabloonwijze resumeren. Maar niet creatieverwijs aangezien Schreiber bekent zelf niet origineel te zijn ("van originaliteit gespeend te zijn"). Dit is geen (zelf-)verwijt maar een moedige daad van zelfkennis en -inzicht aangezien een ander onwillekeurig verleid wordt gezien de geuite volzinnen een groot denker voor zich te zijn/zien. Schreiber zelf bleef altijd bescheiden en onopvallend. Ik acht dit nogmaals een integriteit van jewelste als al zoveel door Schreiber geschreven is en hij eenieder het hoofd kon bieden zonder te overheersen. Schreiber wijst af het lezen van boeken met algemene strekking.
Schreiber is in een schriftelijke uiteenzetting over het denken van Kant (afgezet tegen dat van Swedenborg) en een onderhoud in 1950 over een nieuw beginselprogramma met Sam de Wolff zo briljant dat ik niet wil deze woorden te resumeren. Ook zal het weergeven van de tekst te uitgebreid worden voor een weblog. Maar alle achting is nu te verklaren wetend dat ik in 1974 dit nog niet zo heb beseft. Het lijkt een tragiek dat vooraf de tijd van de democratisering van het hoger onderwijs het "doorleren" überhaupt niet ter sprake kwam, laat staan voor meisjes, Schreiber heeft met onuitputtelijke kracht wel zichzelf gevormd, zoals ik dit ook bij mijn vrijdenkersoom Gerrit Gras (1904-1992) altijd heb geweten.
Muzikaal is Schreiber wel toen ik hem de melodie van Siegfrieds Rheinfahrt hoorde neuriën. Die kennis stamt uit de vooroorlogse tijd toen Wagner nog niet zo in discrediet was.
Dr. Jacob Leonard Snethlage (1886-Kaapstad 1983)
Wie ziet mijn verbazing thans kennis te krijgen dat Snethlage vrijzinnig hervormd predikant geweest (1911-1945) is? Dit komt zo lang na 1974 Schreiber bericht hebbend over een interview met Dr. Pieter Johan Roscam Abbing (1914-1996) inzake zijn opzienbarende boek "Ethiek van de inkomensverschillen" (1974). De geleerde is Nederlands hervormd predikant en de uitzending zal dan wel op de NCRV geweest zijn.
Schreiber antwoordde mij laconiek: "Wat kan je van een predikant verwachten?"
En dan nu Snethlage die aanvankelijk uit familietraditie theologie gestudeerd te hebben in de vrijzinnige sfeer terecht kwam en daar wederom zich geleidelijk van verwijderde tot een speciaal atheïsme alwaar van God niet veel meer werkelijkheidswaarde overblijft dan een substantief. (Als praktiserend predikant bad hij op de kansel omdat het zo hoort.) Nee, Schreiber heeft me dit verleden nooit gezegd maar ik was dan ook evenmin in de gelegenheid in het werk van Snethlage te studeren. Ik denk haast van wel dat Schreiber hem persoonlijk gekend heeft en hem wellicht er toe heeft aangezet na 1945 lid te worden van De Dageraad.
Jacob Leonard Snethlage |
Jacob Leonard Snethlage (onzeker) |
In 1935 bezocht Snethlage in de organisatie Vereniging Vrienden der Sovjet-Unie (VVSU) waarin ook Rika Brok-Troelstra (1867-1944), de dochter van Jelle, de Sovjet-Unie en schreef in Politiek en Cultuur (P&C) (anno 1935) van de CPN. Snethlage schreef een verslag (1935) met inleiding van Dr. H.J. Pos. Dit leverde hem de haat op van de communistenvreter J. de Kadt en van de rode dominee (gereformeerd, nadien hervormd) Ds J.J. Buskes. Later zal P&C fel tegen Snethlage ageren. Je kunt niet anders verwachten dat toeristen in de SU als ook in de naoorlogse Oostbloklanden zand in de ogen wordt gestrooid als zouden aldaar boeken van niet-communistische schrijvers net zo goed verkocht worden. Pure propaganda waar Snethlage en Schreiber mooi ingevlogen zijn.
Als communist erkende hij volmondig de klassenstrijd. de dictatuur van het proletariaat en de leidende rol van de communistische partij.
Maar in 1940 schreef hij vriendschappelijk over Duitsland, hetgeen hem met verwijten na de oorlog werd nagedragen; het boek bevat bij nader inzien geen woord ten gunste van het nazisme.
In Amerika gewoond hebbend ook vriendelijke dingen over dit land, dat hem in 1947 de toegang weigerde.
Snethlage bekent niet een sociaal type te zijn wat hem door de sluwe Buskes in Tijd & Taak wordt nagewezen maar daarmee hoeven wij nog niet met de dominee samen te staan.
In Kant ziet Snethlage niet de subjectieve idealist als bij Heymans, Leo Polak en Bierens de Haan.
Tevens is Snethlage overtuigd dat aan de hand van kenniskritisch standpunt het dialectisch-materialisme wetenschappelijk als ideologie, dus functioneel, volkomen verantwoord is.
Schreiber verrichtte zijn kritiek onder pseudoniem van H. Jansema.
Montesquieu kent Schreiber van een der drie boeken van Snethlage, maar over Rousseau en Voltaire heeft hij niet gesproken. Maar ik twijfel wel of Schreiber überhaupt wel Snethlage bestudeerd heeft en dat hij toch niet alles uit secundaire zo niet gepopulariseerde bron heeft...
Historisch materialisme = methodisch uitgangspunt.
Dialectisch materialisme = ideologie.
Dr. J. Kalma schrijft dat Lenin, o.g.v. Engels de eigenlijke kentheoretische grondslag van het dialectisch materialisme geeft met verder weg Hegel. Deze wordt gezuiverd van het absolute idealisme waardoor het historisch materialisme ontstaat. Het reale Sein wordt krachtig gehandhaafd ten koste van Kants transcendentale werkelijkheid.
Schreiber corrigeert deze schrijver door te stellen dat het historisch materialisme eigenlijk los staat van het dialectisch materialisme, want omgekeerd is juist dat het laatste uit het eerste is voortgekomen! Dit nu doet je wel duizelen dat een amateur als Schreiber zo een diepgravend kentheoretisch standpunt kan innemen! Hij is toch geen wetenschapper? En hij weet zelfs van Ernst Mach maar die is mij toch werkelijk een brug te ver. Deze toch immers dogmatische leer met ijzeren verplichting is in de vooroorlogse Sovjet Unie ingevoerd. Als je ooit iemand hebt horen spreken over een "onderstroom" die wereldwijd leidt tot wereldcommunisme dan weet je waar hij dat vandaan heeft.
Domela Nieuwenhuis bestrijdt in zijn "Van Christen tot Anarchist" de dialectiek:
- Er zijn vele kip of ei-problemen;
- Stelt wisselwerking en
- geloof dan maar in een synthese
Het boek in een volksuitgave op krantenpapier kreeg ik van Bongaertz maar binnenin stond de naam van... H.B. Schreiber!
In Nederland is het voornamelijk Snethlage geweest die als zuivere kantiaan gekenmerkt kan worden.
Zijn "Kant" en "Kritische philosophie, theologie en psychologie" zijn volgens Schreiber meesterlijk van inhoud en stijl. Vanuit het criticisme krijgt iedere afzonderlijke wetenschap haar waarde en vanuit dat gezichtspunt weten we dat het probleem van de mens en zijn samenleving een eigen, een geëigende methode en afbakening van het probleemgebied behoeft, zodat we wat de maatschappij betreft bij een daartoe ontstane wetenschap terecht komen en beslist niet gaan filosoferen maar wetenschap gaan bedrijven en dus wat de bovenbouw betreft, ontmaskerend te werk kunnen gaan.
Dr. Salomon de Wolff (1878-1960) minder leermeester dan vriend
Sam de Wolff heeft Schreiber persoonlijk gekend. Sam trad in het bestuur van De Dageraad 1955 maar was al eerder sympathisant. Hij gevoelde dat de vooroorlogse Kantiaanse geest in het beginselprogramma een marxist niet kan behagen. Dit deed Schreiber wel griezelen maar er kwam een compromis in de samenstelling van de tekst voor een nieuw beginselprogramma van De Dageraad.
Frits Kief was een leerling van De Wolff en levenslang vriend. Hij was ook op Sams 70e, 75e en 80e verjaardag met vele prominenten:
De heren van Gelderen namens de zionistische studenten, Huisman goed jeugdvriend, Dr. Willy Pos namens de Toneelschool, Jo Sternheim, Voskuil, Winkler, Stokvis, Hoogland, De Vries, Lebon (V.A.R.A.), Frits Kief namens de Vlamgroep, zowaar Mevr. v.d. Goes, de weduwe van Frank v.d. Goes, L. de Jong, mevr. Friedman - v.d. Heide, Mr. Polenaar, W. Romein, prof. J. Romein met echtgenote, mevr. Mannoury, Gideon Drach van het Zionistisch Pioniersverbond, Abel Herzberg, Mijksenaar, mevr. Annie Scheltema en Albert Luikinga, Vliegen, Garmt Stuiveling, Jef Last, Kees de Boer, mevr. Schwimmer-Vigeveno, Berand Franke van het Joods Nationaal Fonds, Lies van Wezel, Ome Jan van Zutphen, Ds Buskes en Dr. Sajet.
Dr. Sam de Wolff met bolknak |
De Wolff, "de rebbe van het marxisme", was uitermate geestig, doordrenkt met met Joodse humor maar ook wel ijdel en bijna geen tegenspraak verdragend. Schreiber kon echter goed met hem opschieten maar wist zijn marxisme met een korreltje zout te nemen.
Na de oorlog met ijzeren wilskracht zijn accountantspraktijk weer opbouwen en mede geholpen het culturele leven weer op gang te brengen. Jef Last zei ook: "Joden kunnen altijd weer opnieuw beginnen."
In de radiorubriek van de VARA, "Radioolympus", was zijn stem door het gehele land beroemd, een echt wolvengeluid, ietwat hees.
Zo ver ging de vriendschap met Schreiber echter weer niet, maar opmerkelijk is wel dat Schreiber op bezoek was de laatste avond in zijn leven. De Wolff kwam net uit het ziekenhuis. Beiden hebben wat afgelachen. Zo is Schreiber toch wel als een aparte en zijdelingse intimi van De Wolff te zien en heeft hij de vele anderen van zijn vriendenkring mooi afgetroefd.
Op aandringen van De Wolff heeft Schreiber op 13 oktober 1950 de herziening van artikel 2 der statuten aan de orde gesteld. Schreiber stelde een aardige motie op waarbij beiden zich niet kunnen gelijkschakelen. Schreiber durft De Wolff toch minder onderlegt is in filosofie. Maar ze praten verder.
"De afdeling Amsterdam, bijeengekomen in haar vergadering van 23 sept.1951, waartoe ook de leden van andere afdelingen uitgenodigd zijn, met het doel om de herziening van art.2 der statuten aan de orde te stellen, verklaart:
Dat bovenal de praktische toepassing van dit artikel door haar leden haars inziens dringend herziening behoeft, met name waar gesproken wordt van de aanvaarding der normen van het redelijk en zedelijk bewustzijn als grondslag van wereld- en levensleer en van het zichzelf plaatsen op de wetenschappelijk-wijsgerige grondslag van de souvereiniteit en autonomie der rede. De vergadering wijst op het feit, dat onze menselijke samenleving steeds meer door onredelijke en onzedelijke machten van bruut geweld, leugen en bijgeloof beheerst wordt dat met name in ons land verouderde en onredelijke wereld- en levensbeschouwingen aan ons volken in ‘t bijzonder aan onze jeugd, door de publiciteitsorganen der heersende klasse, door scholen en universiteiten opgedrongen worden.
De vergadering meent, dat tot dusver onze vereniging zich te veel geconcentreerd heeft op de bestrijding der symptomen van diep gewortelde euvelen, die onze beschaving steeds meer bedreigen en te weinig aandacht schenkt aan de diepere oorzaken van deze euvelen, nl. de op meedogenloze concurrentie gegronde maatschappelijke orde, waarvan wij deel uitmaken en de daarmee gepaard gaande heerschappij van een klasse, die in het particuliere bezit der productiemiddelen is, die belang heeft bij de handhaving van een reactionnaire wereld- en levensbeschouwing, en die zowel de voorlichting van ons volk als ook de uitslag der zogenaamd vrije verkiezingen kan beheersen.
Dit diep gewortelde euvel is naar haar oordeel ook de oorzaak van het feit, dat deze wereld steeds scherper in twee vijandelijke kampen verdeeld wordt, dat de oorlogsdreiging toeneemt en in behaalde delen der wereld reeds tot meedogenloze slachtingen heeft geleid.
De vergadering meent verder, dat het niet enkel de taak van De Dageraad is om tegenover de buitenwereld te propageren wat reeds thans het gemeenschappelijk inzicht van al haar leden is, maar ook om naar innerlijke verdieping te streven en haar leden zelf een dieper inzicht in de euvelen van onze samenleving en de middelen ter genezing bij te brengen. Zij oordeelt ...................................."
De foutieve spelling van reactionair e.a. heb ik zo gelaten!
Als bestuurslid van de afdeling Amsterdam van De Dageraad stelde hij het beginselprogramma ter discussie. Een aantal z.g. deskundigen uit het land met daarin Schreiber. Deze kraakte 'n tekst van De Wolff af, waardoor De Wolff zeer kwaad werd. Vervolgens ging Schreiber bij hem op bezoek met een tekst door hem opgesteld, zij het niet fraai van stijl. Schreiber bij De Wolff op bezoek, die het er dadelijk me eens was. Je krijgt de idee dat De Wolff ervan af wilde zijn.
Het eerste program uit 1931 was Kantiaans door prof Leo Polak, met wel een mooi stijl. Maar in 1953 kwam er een program dat ook voor Marxisten aanvaardbaar is.
"De Dageraad stelt zich tot doel de bevordering van de vrije gedachte, tot verdieping en verbreding van 's mensen besef op alle gebieden des levens. Zij plaatst zich daarbij op wetenschappelijke grondslag, daarbij steunend op het vrije onderzoek. Daarom verwerpt en bestrijdt zij ieder dogma, beseffend, dat er voor de rede geen absolute waarheden stand kunnen houden."
De Wolff acht dit de uitdrukking van het marxistische beginsel.
"Hiermede werd voor geen enkel dogma stand gehouden en werd de eenzijdigheid van de vroegere beginselverklaring om enkel geloofsdogma's of het bindend gezag van de kerk te bestrijden, weggenomen. De laatste woorden dat geen absolute waarheden stand kunnen houden, waren voor De Wolffs gevoel de uitdrukking van het marxistisch beginsel dat in de loop der geschiedenis der mensheid iedere waarheid van gisteren de leugen van morgen kan worden."
"Aldus kan het historisch materialistisch denken aan de socialistische arbeiders worden gebracht. De Dageraad blijft op die wijze haar verleden trouw. Uit haar zijn immers rondom 1860 de eerste heldhaftige pioniers voor de socialistische beweging voortgekomen."
Maar het niet erkennen van absolute waarheden is bij uitstek Kantiaans. Dus vindt Schreiber de nieuwe tekst niet marxistisch. Wel marxistisch is zoiets als: dat methodisch gezien de gedachten der mensen maatschappelijk bepaald zijn zodat een maatschappijverandering primair ten grondslag ligt aan het verbreiden van de vrije gedachte.
Het vooropstellen van een dialectisch materialistische beschouwingswijze is uitgesloten omdat de vrijdenkers van diversen pluimage zijn. De Wolff moet het verenigingsbelang verwrongen hebben naar zijn gezichtspunt, zo dat hij een uitdrukking marxistisch noemt terwijl zij als zuiver Kantiaans valt te kenmerken.
De Wolff dacht dat de communisten in Rusland hoe langer hoe meer in de richting gaan van het kapitalisme, terwijl de Amerikanen steeds dichter bij het socialisme komen. Maar hier is de wens de vader van de gedachte. Eigenlijk worden feiten gebruikt om in een bepaalde kraam van pas te komen, aldus Schreiber in maart 1955.
De statuten artikel 1 zoals geldend in 1912:
De Dageraad Statuten art. 1 |
De Dageraad Statuten art. 1 |
Henricus Lambertus Gerardus Schutjes (1880-1944)
Henrik Schutjes is een prominent in De Dageraad geweest begin XXe. Hij ondertekent met de toevoeging "vrijdenker". Van zijn hand verscheen in 1912 een brochure, getiteld:
VRIJE GEDACHTE
================
AANVAL
DOOR
P. VAN DORP
ROOMSCH PRIESTER
MET
VERWEER
DOOR
HENRIK SCHUTJES
VRIJDENKER
RED. WEEKBL. "DE DAGERAAD"
"DE DAGERAAD" - 1912
O. Leliestraat 2.
De priester moet echt zijn. Dialogen zijn veelal door fictieve (roman-)figuren, denk aan Plato en drama's soms louter voor de frisse schrijfstijl als Oskar Panizza (1853-1921) en 'n vrijdenker in Frankrijk die de natuur van Rousseau geridiculiseerd heeft. Schutjes vermeldt zijn bron:
R.-K. Advertentieblad "De Reclamebazuin" No. 42 (31 Augustus 1912), 43 (7 September d.v.) en 44 (14 September d.v.)
Volgens deze schrijver hebben de woorden "vrije gedachte" een bedrieglijke betekenis van het "bandelooze, (het verplichte) goddelooze, de onvrije gedachte". Niets kan zichzelf maken. Wat niet bestaat, kan ook niets maken. Het bestaat niet krachtens een innerlijke noodzakelijkheid, de reden niet in zich zelve maar in een oorzaak buiten haar. De vrijdenker is verplicht goddeloos te denken. Het zijn wetenschappelijke clowns. Dus het platte materialisme.
Dom is Van Dorp niet, hij is een belezen man die het populaire boek namen aanvoert als Büchner (naam niet vermeld!) Stof en Kracht, hetgeen ik niet bezit maar wel Sébastien Faure) begin 70er van Overre gekregen, Pasteur, Tyndall, Gondal, E.P. Roelandts S.J., Bolland, Dr. van Oppenraay, Dr. F. Meffert, (August) Bebel, Mark Twain, Belloc (Orthodoxie), Dr. Eerdmans (Leiden, A.H. 25-10-1912), Dr. Joseph Schnitzer, München, Kautschky.
en citeert Gesamm. apolog. Volksbib., ene Pérès, Jac. Rademacher Dageraad Utrecht, Chesterton, Dr. J.V. de Groot te Leiden (Rome de grootste verdedigster en beschermster van het menselijk verstand), en kent hij 'n oude Dageraad uit 1880-1881, Annuarium Petrus Canisius 1910, Groote katechismus 's Bosch met pastoor J.A.F. Lips.
Maar door het doopsel heeft iedere vrijdenker het recht en de plicht zich met de kerk te verzoenen, en roept daarvoor Gods barmhartigheid en genade aan, besluit Van Dorp. Dat zou gekund hebben: Schutjes had een katholieke moeder uit Maastricht!
Het is echt een strijddebat zoals in vroeger jaren bloedig gevoerd is geworden door een gelovige en een ongelovige, beter atheïst. Eind XXe konden uitgetreden priesters ook een bekentenis en strijd aangaan, bij de laatsten denk ik aan de componist en musicoloog Bernardus Maria Huijbers (ex-S.J.) (1922-2003). Maar een uitgetreden priester (zelfs ook zoiets met een afgehaakte seminarist) werd toen nog voor de omgeving volkomen genegeerd. Een spreekbeurt vond plaats in de Dageraadsvergadering op zondag 27 oktober 1912 door ex-priester Dr. Jan van den Brink te Amsterdam, weliswaar geen debat maar de felheid en het zich-afzetten-tegen spreken wel voor zich. Voornoemde P. van Dorp waarschuwt in De Tijd (26-10-2912) hiertegen. Schutjes glundert dat dit toch maar kan, Giordano Bruno "verliep het beroerder". Daadwerkelijk gaan nu deze twee het strijdperk in: Van Dorp en Van den Brink!
Schutjes is aardig filosofisch en theologisch bezig, ik ga dit niet samenvatten. Wel wijs ik op zijn vulgaire taal dat Van Dorp bepaald "jezuïtisch - d.w.z. geniepig en schunnig" wordt. Dan nog "gemyterde priesterbende", praktijken die we doorgaans simonie noemen, schrander en geslepen, idiotismen, debiteren van leugens, achterlijke domkop als eerenaam, hocus-pocus-woorden en -gebaren, en het ouweltje presentia realis, het quia absurdum (wat voor Petrus Canisius juist de aansporing was!),
De priesters zijn gebonden aan de Index librorum prohibitorum (1559-1966), de Syllabus Errorium (1864, Maria Onbevlekte Ontvangenis) en de Anti-Modernisteneed (Pascendi 1907 bezit ik) van 1910.
Het lijkt wel dat vrijdenkers toch hun beheersing moeten verliezen met grondige bestudering van vijandelijke schrifturen... Doch niet zo erg nog als bij die Marcus Bakkers die een full-time scheldpartij voerden. Toch is het Van Dorps verwijt vrijdenkers ook "misdaden tegen de Roomsche kerk" te zien bedrijven.
Ten slotte statistieken met bronvermelding over bekennende zonder kerkgenootschap, een percentage dat al een eeuw steeds groter wordt.
Hij besluit met de waarheid:
"waar het (vrij-)denken begint, sterft het geloof in dominé, pastoor en rabbi."
Wie was nu eigenlijk Henrik Schutjes?
Van mijn vrijdenkersoom Gerrit Gras (1904-1992) kreeg ik in juli 1974 voornoemd geschriftje over "Aanval en Verweer". Ik berichtte Schreiber dit in mijn correspondentie. Bij gelegenheid mompelde hij dat Schutjes een scheve schaats gereden heeft, meer niet. Zoiets vergeet je niet! Eerst nu heb ik de waarheid boven water gekregen.
Schutjes in geboren op 18 september 1880 te Eindhoven. In 1909 huwde hij Anna Smit (1885) die al een zoon van hem had tot de scheiding in 1918. Hij heeft vanaf december 1938 op diverse adressen in Amsterdam gewoond met als laatste alleen in de armoedige Transvaalbuurt, alwaar hij is overleden in april 1944. Dat is dezelfde buurt als Frits Kief.
En dan de waarheid: In 1938 werd de in landelijke pers bericht dat Schutjes is gearresteerd wegens verduistering. Hij was bondsambtenaar van de Algemene Bond van Handels- en Kantoorbedienden te Amsterdam en het penningmeesterschap van de Federatie van Kantoorbediendenbonden voor examens. Bij beide organisaties heeft hij in de loop van tien jaren ƒ30.000 opgenomen. Hij zorgde voor een ogenschijnlijk sluitende boekhouding hetgeen hij tien jaar volhield. Toen dit niet meer gelukte gaf hij zichzelf aan bij de politie. Het is de vraag of dit misdrijf überhaupt gerechtelijk bewezen is.
Als je met de index van (gemiddeld) 1933 het bedrag omgerekend is dit nu ruim €600.000.
Eind 1939 was hij woonachtig aan de Harmen Jansweg te Haarlem en dat is de Koepelgevangenis! Aldaar verloor hij zijn distributiekaart. Eenmaal vrij in februari 1940 stierf hij in 1944, nog een eind voor de komende hongerwinter.
Jan Hoving en de V.R.O.
Schreiber heeft hem wel gekend maar bleef gereserveerd aangezien Hovings een religieus atheïsme bezat, m.n. de theosofie. Jan Hoving (1877-1939) was bepaald een activist, tegen fascisme, nazisme, antisemitisme en tegen een bevriend staatshoofd. Dat was even wat anders dan ordinairderwijs inhakken op voornamelijk dominees en pastoors! Net zo autodidact als Schreiber.
De V.R.O. (Vrijdenkers Radio Omroep) bestond van september 1929 tot 30 december 1936. Nog op 15 september 1936 prees De Haagse Post Hovings woede tegen de Jodenhaat. De andere omroepen lieten namelijk verstek gaan. Doch de N.S.B., de R.K. Staatspartij, de A.R.P. brachten minister De Wilde zover de V.R.O. te laten sluiten.
Prof. Hendrik Josephus. Pos (1898-1955)
Schreiber noemt hem meermaals, zekere teksten zal hij wel gelezen hebben. Als Hopster de mens als realiteit ziet, de enkeling voor ieders ervaring onmiddellijk gegeven acht, zodat samenleving en maatschappij meer erbij gedacht, door nadenken geconcludeerd of geabstraheerd. Maar dit is, aldus Pos, een denken dat het concrete met het onmiddellijke vereenzelvigt en verwart, en voor werkelijk houdt wat zich aan de argeloze waarneming dadelijk voordoet in plaats van naar omvattender constanten te vragen.
In Hegels en Marx's zin is dit omvattende juist het "werkelijke"; het is dat wat werkt in de onmiddellijk gegeven verschijnselen, die onmiddellijke realiteit, maar geen werkelijkheid in diepere zin hebben. De ware realiteit is de samenleving.
Deze uitwendig gekende alinea door Schreiber bewijst zijn groot geheugen en zijn intelligentie de strekking te begrijpen. Maar het zijn niet zijn eigen woorden, hij heeft eerder geciteerd zoals met al zijn uitlatingen op het gebied van filosofie. Ook doet deze tekst vermoeden dat Schreiber Hegel noch Marx in originale gelezen heeft want dat is gewoon voer voor vakmensen. Schreiber heeft dus zijn kennis opgedaan uit heus wel goede secundaire literatuur.
Schreiber en Frits Kief
Het is ondenkbaar dat beiden elkaar ontmoet hebben, noch persoonlijk noch in gezelschap als bij Sam de Wolff. Immers Schreiber is voornamelijk bestuurlijk actief vanaf de 30er tot de 60er en doet het later dan rustig aan met 'n lezing bezoeken; Kief begon bestuurlijkerwijs bij DVG in 1969 tot een jaar voor zijn overlijden. Deze echter, bezocht geen lezingen. En waar Kief spreekt komt Schreiber natuurlijk niet. Kief, de radencommunist met Marx en Lasalle als gedachtegoed paste eigenlijk ook niet zo in de vrijdenkerssfeer omdat hij meer van politiek activisme is. Hij is er ook op stukgelopen; zie mijn essay over Kief.
Andre Malraux
Las Schreiber "La condition humaine" in de vertaling van Malraux' vriend E. du Perron. Net zo autodidact als Schreiber. Dit kon de Hollander best want hij verkeerde in letterkundig milieu te Parijs.
Denkkracht
Schreiber is aan eigen formulering nooit toegekomen, bewondert Freud om een zijner formuleringen. Dan vindt Schreiber zich maar een stamelaar. Zijn zinsstructuren of geijkte formuleringen zijn geleerd als voor een proefwerk. Dan krijg je toch eigenlijk herhaling met als voordeel dat de inhoud onberispelijk is (een 10) maar de uiting een kunstje. Of is het faalangst? Scholieren moeten naar onze ouderwetse maatstaf veel, heel veel leren en dat is veel uitwendig leren teneinde hen klaar te stomen voor zelfstandig denken in hun latere leven. Want wie doet het dan voor je?
Hij die gestudeerd heeft en een werkzaam leven begint in de academische wereld kan datgene wat hij heeft verworven toch inpassen in een nieuw licht (immers het oude licht is allang weg) en de toehoorder een nieuwe kijk geven (immers niets blijft wat het is). Zo komen voornoemde Doctoren in de belangstellingssfeer van velen die met hun taalgebruik een nieuwe weg inslaan. Dat wil niet zeggen dat ze een werkzaamheid enes voorgangers afwijzen maar juist het perspectief vernieuwen. Dat dan de taal anders wordt is geen probleem. Dit nu is de voortdurend intellectuele werkzaamheid dat elke academicus betaamt.
Het heeft Schreiber veel, heel veel inspanning gekost en veel, ten aanzien van zijn maatschappelijk zijn, heeft hij daardoor verwaarloosd. Maar uiteindelijk is hij in dat opzicht vrij goed terecht gekomen en is hij ervoor behoed een vakidioot te worden.
Schreiber heeft dit nooit gekund, bleef opdreunen (wat hij ter berde bracht is dan ook altijd goed) en volgroeit dus tot een grote dwerg.
Infantiliteit
Meermaals schrijft Schreiber over de infantiliteit van 'n Hitler en 'n Himmler. Dit is wel gemakzucht zulke figuren snel te verstaan, maar dat worden ze toch nooit want boeken gaan er nog altijd over geschreven worden. Hoeveel woorden Joachim Fest daaraan niet besteedt in B6, K II "Blick auf eine Unperson". Ernst Nolte (roomskatholiek) spreekt van de ongecontroleerde inbezitneming, een hebben-willen van 'n halfvolwassene. Alle persoonlijke trekken maken nog geen volwassen mens. Maar als homo novus kon hij zich meer permitteren dan een geëtableerde ander.
Hij die als zodanig wel goed terechtgekomen is, is keizer Augustus, 50 jaar lang, doch had deze grote zelfdiscipline, eenvoud en matigheid (behalve in discrete sex) en werd heel conservatief.
Dogma
Van mijn vriend Anthonius Wilhelmus Scham (1942) ontving ik zijn essay over "Het Dogma" d.d. 1 augustus 1974 waarin hij zijn gymnasiale vorming botvierde.
Ik gaf dit aan Schreiber die welwillenderwijs Schram een in zijn woorden al aardig bekende kritiek leverde, niet eerder op 25 september. Maar Ton Schram was allerminst amused aangezien hij met zijn intelligentie Schreibers poging tot zelfmoord uit eerdere teksten had begrepen en Schreiber dus voor hem geen notie was. Toch fraai dat Schreiber zich zoveel moeite getroost heeft voor een onbekende! Het uitdiepen van een woord overtuigt Schreiber geenszins. Het doet hem danken aan "Significa" die bij Frederik van Eeden gestalte krijgt. G. Mannoury was daarin expert. Ook Bierens de Haan, de eclecticus van Spinoza en Hegel, verschijnt ten tonele. Dan volgt ook nog de frase van het overbekende "maatschappelijk zijn", ik denk dat Ton met zijn zekere Augustijnse achtergrond daarin zeker geen behoefte heeft!
Schreiber excuseert zich voor zijn gehaastheid dat een purist allicht kan misbruiken.
De uitglijder
Tijdens een bestuursvergadering in 1974 liet Schreiber zich honend uit over de kut van Phia. Wij keken even op, sloegen dan onze ogen neder en zwegen. Was steckt dahinter?
Ik denk dat Ben, de man van Phia, Schreiber ooit eens een kat heeft gegeven. Maar kat is misschien een wat te triviaal woord, want Ben bezat een legendarische laconiciteit om in een paar woorden een heel verhaal te vertellen. Gestudeerd was hij als autodidact zeker, levenslang verliefd op anarchistische Max Stirner, maar nooit steeds hetzelfde verhaaltje. Dus een normaal volwassen mens zij het met een zekere indolentie waarvan je Schreiber weer niet kan betichten.
Wat hij gezegd zou hebben verzin ik maar; toch zal het Ben wel karakteriseren; bij gelegenheid zoiets als "Henkie gaat met opa Kant naar bed en staat op met oompie Marx." Nou, dat kwam mooi aan bij de doodernstig geleerde Schreiber, heeft ie daar nu z'n hele leven voor gestudeerd om in een paar seconden de grond te worden ingeboord? Een humorvol weerwoord was niet in het vermogen van Schreiber dus hij zweeg, vrat het op en zon op wraak. En zoiets heb ik meegemaakt!
Eigenlijk bedroevend; het zijn juist Ben en Phia geweest die de duistere tijd tussen de opheffing van De Dageraad en de stichting van De Vrije Gedachte hebben opgevuld met een stencil genaamd R/ede waarin Phia een achterkant vulde voor kinderen.
Welke getalenteerde heeft geen duistervol duaal leven? Denk aan Mozart met zijn Touraine, wat is al erg genoeg.
Typische uitspraken
"Spuw niet in de hand die je voedt."
"Weiger de etensresten van een vorig banket."
Dialectisch - en historisch materialisme
Schreiber gaf mij op mijn verzoek een uitgebreide uitleg, aanvoerend Karel van het Reve en zijn opponent Ger Harmsen (die op zijn beurt weer tegenstander van Snethlage) en citeert uit de Elseviers pocket die ik ook bezit al vanaf januari 1972. Dit valt me wel tegen van de filosoof! Dan volgen Engels en Lenin die door Schreiber filosofischerwijs niet al te hoog worden ingeschat.
Deze Schreibertekst te resumeren is onnodig aangezien toch niemand daarin belangstelling zal hebben. Toch waarschuwt Schreiber voorzichtig om te gaan met deze begrippen.
Slot
Onze correspondentie en enkele persoonlijke ontmoetingen, ik was ook bij hem in Amstelveen, heeft ons beiden vreugde bezorgd: ik, dat ik wat leerde van al te vage filosofische begrippen, hij, dat z'n moeizaam verworven kennis uitgebreid kon worden geëxposeerd. Ter lering maar zonder vermaeck. Ik ben Schreiber dankbaar dat hij deze moeite heeft ondernomen met het effect dat ik de man nooit vergeten ben. Maar echt, hij die zovele geleerden van formaat bestudeerd heeft is zelf niet meer dan een lezer die niet boven de tekst uitstijgt tot een successief nieuw creatief schrijver. Zo wordt hij levenslang gedoemd vele geleerde teksten van geleerde schrijvers naast elkaar gelegd te houden en daaruit te citeren tot in het oneindige. Dit is niet de ware studie, verzeker ik U! Maar interessant was het wel degelijk en daarvoor ben ik Schreiber levenslang dankbaar geweest.
Moge Henk Schreiber na zijn verhitte levensdrift een koele grafrust genieten.
Lezing 1960
„NED. CENTRUM VOOR GEDACHTENWISSELING''
Secretariaat: Zeeweg 2, Den Haag, Tel. 541473
Afd. Amsterdam - Gebouw Westeinde 3
(Doel: Verdediging en Verdieping der Chr. Wereldbeschouwing)
Verschillende sprekers zullen een inleiding houden van ongeveer
een half uur, waarna ieder, die het wenselijk en nodig acht, met de inleider •
hetzij hij voor-of tegenstander is - van gedachten kan wisselen, mits dit
geschiedt in een sfeer, die bij verschil in overtuiging, nochtans de geest van
oprechtheid weet te waarderen, die ook de andersdenkende bezielen kan. De eerstvolgende
samenkomst wordt gehouden op 9 dezer, vangt aan om 8 uur, einde ongeveer half
elf.
Sept 1960
Spreker: Hr. H.B. Schreiber.
Onderwerp: Het einde van de west Europese Hegemonie.
Wij rekenen op Uw tegenwoordigheid.
landelijk
Voor het regionaal Bestuur
de Secr. JSF
GEMEENTEWATERLEIDINGEN AMSTERDAM, op dit papier getypt.
Het Einde
van de Westeuropese hegemonie
1 Veel
schrijvers en sprekers in deze tijd gaan er toe over het wereldgebeuren in
kosmisch verband te zien (Teilhard de Chardin o.a.)
Voor deze
beschouwing is wel iets te zeggen maar ik vermoed dat dit kosmisch verband maar
in zoverre doorgetrokken wordt dat een beeld ontstaat waar we weinig mee kunnen
aanvangen.
Intussen lijkt
het me wel aardig eveneens met deze, wel zeer wijde blik te beginnen.
De ouderdom
van het heelal schat men op acht miljard jaar.
Op zeer goede
gronden neemt men aan dat er in de aanvang alleen maar waterstof was, welke
door fusie tot kernen van andere elementen werden en worden versmolten zodat
bijvoorbeeld het ijzer in ons lichaam vele miljarden jaren geleden in het
inwendige van een of meer sterren gevormd is.
We zien dus
ook en vooral in het heelal een ontwikkeling die van het eenvormige tot het
veelvormige opgeklommen is en nog steeds opklimt en men betrekt dat inzicht met
enig recht nu ook op de ontwikkeling van de menselijke samenleving en wel, om
een optimistisch geluid te kunnen laten horen en een beeld te kunnen geven van
onvergankelijkheid.
Maar zoals het
steeds gaat met een bepaalde visie, bepaalde feiten die een halt toeroepen
worden eenvoudig genegeerd of vluchtig behandeld.
Veel
schrijvers aan wier deskundigheid niet getwijfeld kan worden kunnen zich dan
ook niet verenigen met de natuurwetenschappelijke waarheid, dat de materie
uiteindelijk in straling op gaat en zij nemen, eigenlijk tegen beter weten in, aan
dat de straling zich, ergens in het oneindige en toch ook weer eindige heelal, weer
verdicht tot materie zodat van opgang en ondergang, geboorte en dood in eeuwige
afwisseling gesproken kan worden.
2 De deskundige
schrijver die ik op het oog heb noemt dit een groots perspectief dat zich voor
ons opent.
De moderne
thermodynamica leert ons evenwel anders en zij die hun fantasie de vrije teugel
lieten en gespeculeerd hebben op een mogelijkheid van een nieuwe transformatie
in electronen en protonen komen al zeer bedrogen uit daar de wetenschap geen
steun verleent aan dergelijke dromen.
Een van de
meest gezaghebbende onderzoekers op dit gebied, nl. Sir Arthur Eddington,
schrijft, dat er uiteindelijk een volkomen ondergang van het heelal zal zijn,
dank zij de langzame degradatie van de energie in een vorm, waarin zij geen
nut, geen werkzaamheid meer heeft en de uitzetting van het heelal is dan ook
een proces, dat maar in één richting verloopt en wel parallel met de
thermodynamische ondergang. Hij zegt het aldus:
"De proef der extrapolatie tot in de verst
verwijderde toekomst onthult ons geen bepaalde zwakheid in het huidige systeem
der wetenschap - in het bijzonder in de tweede wet der thermodynamica, waarop
de natuurwetenschap zich verlaat. Het is waar, dat de extrapolatie voorspelt, dat
het heelal eens in een toestand van dode gelijkvormigheid en zo feitelijk tot
een einde zal komen.
Naar mijn mening ontsnapt men daarmede nogal
gelukkig aan de nachtmerrie van een eeuwige herhaling.”
Ik geloof, dat
deze woorden ons uit het hart gegrepen zijn.
Wij wijzen op goede
gronden een eeuwig leven af en we kunnen ook het eeuwig voortbestaan het heelal
afwijzen en opmerken dat al die schrijvers die het wereldgebeuren in kosmisch
verband willen zien zich niet alleen overgeven aan een droom maar ook de
methoden en resultaten der natuurwetenschap op ongeoorloofde wijze in
toepassing brengen op een probleemgebied dat een eigen beschouwingswijze van
node heeft.
In verbazing
vragen we ons af waarom deze mensen vasthouden aan een eeuwig voortbestaan
alsof de eindigheid van het bestaan juist niet de waarde uitmaakt van ons leven
en streven.
3 Ook hier moeten
we weer vaststellen dat de zogenaamde religieuze gevoelens vertroebelend werken
en ons altijd maar weer een beeld geven waar we weinig of niets mee kunnen
aanvangen. Want om een beeld is het ons te doen.
Weliswaar een
vergruisd beeld, zoals Jan Romein het noemt maar met dat beeld bedoelen wij het
probleem der historische objectiviteit.
En nu komt het
mij voor dat het bezien van het wereldgebeuren in kosmisch verband een beeld
geeft waarvan het voetstuk, laat staan het geheel, nog niet eens te overzien
valt. Wij wenden ons dus af van die imponerende schrijvers en sprekers en nemen
genoegen met een beeld waarvan vast staat, dat met het groeien van onze kennis
de omtrekken steeds onduidelijker en onvaster worden, zodat het gevaar bestaat,
dat het tenslotte in een nevel van opvattingen verdwijnt.
Dus geen veel
of alles omvattend weten, maar een weten dat probleemgebieden en methoden weet
te onderscheiden, zodat het geheel onduidelijk kan zijn zonder ons te
verontrusten. Wij leven in een tijd waarin de relativiteitstheorie ontwikkeld
en bevestigd is.
Onze tijd was
daar aan toe.
Nu wil dat
niet zeggen dat we deze, veelal onbegrepen, relativiteit op van alles en nog
wat in toepassing mogen brengen zodat ook het probleem der historische objectiviteit
voor ons relatief blijkt te zijn.
De
geschiedenis van de mens en zijn samenleving is voor ons in zoverre relatief, dat
we ons bewust moeten zijn een keuze te moeten doen, echter een keuze gegrond op
principes.
Het
eigenaardige is nu, dat die principes in bepaalde kringen weerstanden wekken. Men
wil een beeld met vaste omtrekken en zo komt men er toe maatschappelijke feiten
te negeren en een beschouwing voor te staan, welke geheel in het verlengde van
de ethiek, van de kennis van goed en kwaad komt te liggen. Welke gewichtige
bezwaren tegen deze zienswijze zijn in te brengen en waarom deze zienswijze
opgeld doet, zullen we hier (hedenmorgen) niet bespreken.
4 Wat we wel zullen bespreken is een beeld dat niet door
wensdromen en veroordelen opgetrokken is en gehandhaafd wordt, maar een beeld, dat
met betrekkelijke geringe, doch fundamentele kennis functioneert.
We zullen
spreken over het einde van de West-Europese hegemonie, misschien over het einde
van de blanke hegemonie en heel misschien over het einde van geheel de
menselijke samenleving.
Maar eerst nog
een persoonlijk woord.
Indien ik een
schrijver was, dan zou ik in mijn romans geen ernstig en onuitwisbaar
wereldbeeld trachten te geven, maar een wereldbeeld dat nauwelijks au sérieux
te nemen valt.
Persoonlijk
zie ik in de mens een individu, een enkeling die alleen en apart staat als een
roofdier in het oerwoud.
Dit oerwoud
wordt gevormd door de georganiseerde samenleving en door dit onverbiddelijke
oerwoud slingeren zich de lianen van de godsdienstige en staatkundige
tradities, de vooroordelen, de publieke opinies, de onderscheidingen naar
stand, vaderland en ras. En deze wildernis is de vijand van de afzonderlijke
mens.
Maar hij kan
de greep van dit oerwoud niet ontwijken omdat het tevens zijn jachtterrein is
waarin hij beurtelings jager en gejaagde is. En zo zou ik grijpen naar de
humor.
Ik zou de
mens, mijn mens, lid laten worden van een kerkgenootschap om hem onder deze
dekmantel der onschuld en liefde zijn slag te laten slaan.
Maar ik ben helaas
geen schrijver en daarom stap ik dan ook haastig af van het persoonlijke woord,
niet om met een groot woord nu de wetenschap te laten spreken maar om een
beschouwing te geven waaraan de wetenschap toch wel ten grondslag ligt.
5 Nu is het
misschien gewenst dat ik, alvorens verder te gaan het voorgaande nog even in
eenvoudige bewoordingen herhaal of nader toelicht.
Ik heb dat
kosmisch verband tot uitgangspunt genomen, ook al, omdat in onze kringen de
natuurwetenschap altijd in hoog aanzien heeft gestaan.
Ik denk hier
aan Kracht en Stof van Büchner en aan
het psychisch monisme van Heymans.
Dat de
werelden levensbeschouwing op deze gegevens gegrond haar gelding verloren heeft
en haar verklaringsmogelijkheid ten aanzien van de maatschappij voornamelijk
verschoven ziet naar het terrein van de ethiek, heeft velen van ons in
verwarring gebracht.
Ik kan daarvan
meespreken omdat ik behoor tot hen, die in hun jeugd de werken van Heymans en
Leo Polak gespeld hebben.
Het kosmisch
verband is ons dus een vertrouwd verband.
Toch hebben
wij leren inzien dat wij er op deze manier, ten aanzien van een bepaalde
problematiek, niet komen.
En als ik nu
bedoel te zeggen dat er heden weer intellectuelen zijn, die vanuit hun
wetenschap de wereldproblemen voor ons doorzichtig wensen te maken, dan wijs ik
op een gevaar.
Niet alleen op
het gevaar dat wij troost gaan zoeken in een eeuwige herhaling van het
gebeuren, maar vooral op het gevaar, dat we de werkelijke problemen eenvoudig
niet zien omdat alles
opgeofferd
wordt aan een perspectief, dat dan wel groots kan zijn, maar waarmee we in dit
leven toch weinig kunnen aanvangen.
Ik heb altijd
beweerd, dat wij vrijdenkers realisten zijn. Van Dr. J.D. Bierens de Haan heb
ik geleerd dat het denken pas waar is als de waarheid gedacht wordt. De
waarheid nu is geen afgetrokken en verheven theorie maar al datgene wat weloverwogen
voor waar gehouden moet worden.
De
werkelijkheid valt voor ons in probleemgebieden uiteen en elk probleemgebied
behoeft haar eigen methode van onderzoek.
6 Het gaat
niet aan om de methode van de natuurwetenschap op alle gebieden des levens
toepasselijk te verklaren, noch om het vraagstuk van de kennis van goed en
kwaad tevens als richtsnoer en als oplossing te gebruiken voor veel in de
geschiedenis der menselijke samenleving dat ons met afgrijzen vervult.
Ik wens dan
ook, alvorens verder te gaan, te wijzen op de noodzaak van beperking.
Een
vakgeleerde is door het steeds moeilijker worden van zijn vak noodzakelijkerwijs
beperkt.
Maar hij is
zich die beperktheid veelal niet bewust De problemen waarvoor hij te staan komt
zijn zo ingewikkeld, dat hij te goeder trouw meent nu ook wel de dagelijkse
problemen aan te kunnen.
Daarbij komt, dat
hij, hoewel in het leven staand, er toch eigenlijk in een bepaalde zin geen
deel aan heeft, daar zijn wereld bestaat uit abstracties. Het exacte denken is
een abstract denken geworden. De eis van aanschouwbaarheid heeft men vaarwel gezegd
en het is begrijpelijk dat men door deze ontwikkeling wereldvreemd komt te
staan en grijpt naar een eeuwige herhaling die het menselijk lijden en streven
niet zinloos doet zijn.
Wanneer wij nu
beperktheid nastreven, dan is het een bewuste beperktheid.
Wij hebben
afstand gedaan van een illusie en wensen vast te houden aan een realiteit welke
niet door wensdromen beïnvloed wordt.
Vandaar dat
ons beeld van de werkelijkheid een functioneel beeld is.
Niet vast en
onvergankelijk (sub specie aeternitatis),
dus gezien in het licht der eeuwigheid) maar wisselend naar de tijden.
7 Toch ligt
aan dit beeld een idee ten grondslag, nl de idee van de eenheid en
ontegenstrijdigheid.
Maar het zou
een vulgair pragmatisme zijn indien wij zouden instemmen met een beeld, dat
afhankelijk is van de wijze waarop het door een empirische mensheid, dus een
mensheid zoals die reilt en zeilt, wordt ontvangen.
Met andere
woorden, een beeld dat vaag is en vaag blijft en daarom algemeen aanvaard kan
worden.
Niet de mens
evenwel maar de wetenschap, de nagestreefde en uiteindelijke eenheid van
theorie en praktijk is onze maatstaf en niet een onscherp van omtrek verontrust
ons, daar de wetenschap met eeuwige waarheden afgerekend heeft, maar juist de
vaagheid, een vaagheid welke onze georganiseerde samenleving noodgedwongen moet
geven.
Dit vage
beeld, dat eeuwig heet omdat het werkt met aanduidingen van goed en kwaad, is
in dubbel opzicht negatief.
Het is
negatief omdat het een zwart-wit schema is en negatief, omdat het afhoudt van
een juist inzicht ten aanzien van de structuur onzer samenleving.
Dit zwart-wit
is goed of kwaad, vrij of onvrij en als we onze voorlichters mogen geloven - en
die voorlichters hebben de beschikking over de pers, radio en televisie - dan
zien we de wereld in een vrij en een onvrij deel.
Vrij zijn dan
een Spanje en Portugal. Onvrij is Rusland en China, tenzij men onder dit
laatste werelddeel het eiland Formosa wenst te verstaan.
Nu moet U niet
denken dat ik de zaak wens om te draaien. Dat ik tegenover de ene simplificatie
een andere stel.
Wel is het
mogelijk te beweren dat de ware vrijheid slechts daar te vinden is waar alles
volgens een vooropgesteld plan verloopt en is het mogelijk een dichterswoord
aan te halen, dat luidt, dat de ware vrijheid luistert naar de wetten.
Vrijheid is
voor mij en voor U geen willekeur en ook geen vooropstelling van wetten
zondermeer.
Aan het begrip
vrijheid ligt heel wat ten grondslag en dit beseffend, verweer ik mij tegen een
oncritisch gebruik.
8 Onze
samenleving heet gegrondvest op vrijheid. Inderdaad, maar die vrijheid heeft
twee wereldoorlogen opgeleverd, heeft in de eerste wereldoorlog Sowjet-Rusland
voortgebracht en in de tweede Sowjet-China.
Mij dunkt, dat
deze hooggeroemde vrijheid toch wel nader bekeken mag worden.
De
geschiedenis leert ons veel over de strijd om vrijheid en we mogen zeggen dat
die strijd niet tevergeefs gevoerd is. Maar die strijd is altijd slechts een
strijd om een betrekkelijke vrijheid geweest en als wij zien naar de
verworvenheden van de Grote Franse Revolutie, dan worden we gewaar, dat de
nagestreefde en verkregen vrijheid slechts in een bepaalde fase de vrijheid was
voor het geheel om daarna snel af te zakken naar de vrijheid voor een deel.
Intussen mogen
wij die verworvenheid niet misverstaan.
Voor ons zijn
vooral de wijsgerige grondslagen van die revolutie van belang, grondslagen die
de vrijheid van het denken tot gevolg hadden en het doet ons leed te bemerken, dat
in onze tijd, waarin het woord vrijheid weer op aller lippen is van grondslagen
geen sprake is, daar men met het woord alleen meent te kunnen volstaan.
We zien
slechts een heenwijzen.
Het ene deel
van de wereld heet vrij, het andere deel onvrij.
Ik geloof
toehoorders, dat een dergelijke simplificatie ons niet ligt.
Ten aanzien
van de geestelijke grondslagen nemen we slechts verwarring en onzekerheid waar
zodat het najagen van geluk, van een hoge levensstandaard als levensvervulling
gezien wordt en ook een steeds driester optreden van hen, die in dogmatische
bevangenheid de waarheid en dus de vrijheid wensen te zien.
Het is dus
waar dat onze cultuur geen eenheidscultuur is. Toch is onze cultuur
voorafgegaan door zo'n eenheidscultuur nl de kerkelijke cultuur, Waarvan het
verval tegen het einde van de 17e eeuw aanwijsbaar was.
Het geloof in
de zin van het leven en van de wereld brokkelde toen af en dreigde geheel
verloren te gaan.
9 Bij een
denker die voor ons van betekenis is, nl Pierre Bayle, bereikte dit proces zijn
hoogtepunt.
Hij is diep doordrongen
van het geloof in de absurditeit van het leven. De geschiedenis ziet hij slechts
als een aaneenschakeling van dwaasheden en misdaden.
De kerkleer
had aan al deze schijnbare absurditeiten een zin gegeven in zover het goddelijk
heilsplan er zich in heeft te verwerkelijken. Rede en geloof waren slechts in
schijn met elkaar in tegenspraak.
Bayle
daarentegen somt alle tegenwerpingen die de Rede tegen het geloof kan inbrengen op maar besluit merkwaardigerwijze
op grond van dit redelijk inzicht niet tot de voosheid der dogma's doch tot de
nietigheid van de Rede.
Het nuttigste
gebruik, dat men van de studie der wijsbegeerte kan maken, is volgens hem, dat
men haar als een dwaalweg onderkent.
De Rede is
machteloos. Zij kan de menselijke geest slechts de raad geven de vlag te
strijken en zich neer te leggen bij de wetenschap, dat men niets weet.
Bayle’s
pessimisme en zijn geloof in de onmacht der Rede zijn een uitvloeisel van zijn
besef, dat de Rede niet in staat scheen te zijn zich in het practische leven te
verwerkelijken.
Hij ziet in,
dat de menselijke verhoudingen in het Frankrijk der 17e eeuw niet deugen, maar
in plaats van te concluderen, dat aan de Rede dus het recht en de plicht
toekomt om deze te veranderen, ziet hij
geen andere uitkomst dan om maar weer te geloven in het kerkelijke dogma tegen
beter weten in.
Bayle zal met
Pascal instemmen wanneer deze zegt, dat de enige grootheid die aan de mens
toekomt daarin bestaat, dat hij zijn eigen ellendigheid kan beseffen. In deze
tijd het existentialisme. Reeds Pascal was immers tot het besef gekomen, dat al
die schijnbaar zinloze handelingen als het zich besprenkelen met wijwater, het
prevelen van gebeden enz. de mens weliswaar doen geloven, doch hem ook
afstompen.
Maar wat dan
nog, vraagt Pascal. Wat heeft een mens te verliezen?
10 Ook Bayle
zal het Pascal nazeggen, dat de mens er niet tegenop behoeft te zien zijn
menselijke waardigheid te grabbelen te gooien, want dat hij als ellendig
zondaar toch niets te verliezen heeft.
Zo is het einde
van de 17e eeuw diep doordrongen van de zinloosheid van het leven.
Er was een
groot genie toe nodig om zich terug te vinden in een wereld, die zo onzeker was
geworden.
Dit was de
taak van het genie van Montesquieu.
De grote
denker tracht weer orde te scheppen in de chaos, die ontstaan was door het
verval der kerkelijke cultuur en het verlies aan gezag van de kerkelijke
dogma's.
Hij ziet weer
een zin in het wereldgebeuren en in de menselijke verhoudingen, maar thans niet
meer in een bovennatuurlijke zin, doch een, die aan het wezen der dingen eigen
is.
"Laten wij niet wanhopen aan de mens omdat God
hem aan zichzelf schijnt te hebben overgelaten.
Er is een kracht die hem weer tot zijn plicht brengt.
Die kracht is de wet, is de menselijke Rede in zover deze alle volkeren der
aarde bestuurt. Wanneer mensen wetten maken, worden zij niet enkel door hun
willekeur beheerst. In elke wet manifesteert zich een gedachte, een plan.
Men behoeft slechts deze gedachte los te wikkelen om
de geest der wetten te ontdekken.”
Zo ziet
Montesquieu in de menselijke verhoudingen niet meer enkel willekeur, dwaasheid
en misdaad. Het menselijk gebeuren is geen chaos, waarin alleen de theologie
orde en zin kan onderkennen. Men behoeft geen beroep te doen op de geheime
bedoelingen der goddelijke Voorzienigheid, zoals de kerkleer dat tot dusver
gedaan had.
De zin ligt in
het aardse gebeuren zelf opgesloten.
Montesquieu
weerlegt de Katholieke dogma’s niet, maar hij toont aan, dat de geschiedenis er
buiten kan.
Wat Laplace
(as) een eeuw later tot Napoleon zou zeggen toen deze hem vroeg, waarom hij in
zijn fysische theorie over het ontstaan van werelden met geen woord van een wereldschepper
en wereldbeweger gerept had:
11 "Sire, ik heb een dergelijke hypothese
niet nodig", heeft Montesquieu op de geschiedenis en op zijn theorie
der menselijke verhoudingen toegepast.
Ook hij had
daarvoor de hypothese van een goddelijke interventie niet langer nodig.
Er bestaat
volgens hem een immanente, niet van boven opgelegde wetmatigheid, waardoor de
gebeurtenissen moeten verlopen zoals zij verlopen en verlopen zoals het moet.
Een sprekend
voorbeeld zag hij in de ondergang van het Romeinse Rijk.
Voor de Kerk
was de geschiedenis van de bloei en ondergang van dit Rijk het klassieke voorbeeld
om aan te tonen dat er een God is, die de menselijke aangelegenheden bestuurt.
De grootheid
en de ondergang van het Romeinse Rijk bewezen volgens het oordeel der Kerk
onweerlegbaar, dat God regeert, want op een andere manier scheen de val van
deze gigantische macht niet te verklaren te zijn.
Maar Montesquieu
wijst op de natuurlijke oorzaken, die tot deze ondergang geleid hebben. Het
succes van Rome bracht haar volgens Montesquieu ten val. Toen de republiek zich
buiten haar natuurlijke grenzen uitbreidde, stelde de soldaat te velde geen
belang meer in zijn regering. Hij schonk zijn trouw aan de generaal, van wie
zijn dagelijks lot afhing. De elkaar bestrijdende generaals veroorzaakten
burgeroorlogen, die uiteindelijk tot de val van Rome leidden.
De uitwendige
gebeurtenissen, aan de hand waarvan het lot der naties zich voltrekt, komen er
voor Montesquieu weinig op aan. Deze zijn in zijn ogen slechts de gevolgen van
hetgeen zich in het innerlijk van een maatschappij voltrekt.
Doordat de
volken de voogdij van een goddelijk plan van zich afschudden, worden zij
autonoom.
Zij krijgen
een zelfstandigheid en individualiteit, die zij vroeger niet bezaten.
Evenals
Montesquieu aan de leer der Kerk een dodelijke slag toebracht doordat hij een
profane geschiedbeschouwing verkondigde die met een goddelijk heilsplan geen
rekening meer hoefde te houden, ondermijnde hij ook de fundamenten van het
absolutisme in zover hij de gang der gebeurtenissen aan andere oorzaken
toeschreef dan aan de wil der koningen.
12 Wanneer men
de loop der historie op een analyse der maatschappelijke verschijnselen gaat
funderen, verbleekt het beeld waarmee de Kerk de koningen der aarde had
getooid.
Al verliezen
de koningen nog niet hun macht, dan toch hun prestige indien men zo grote
nadruk gaat leggen op onpersoonlijke machten die het lot der volken beheersen.
Aldus
schrompelt de legende der koningen ineen.
Van halfgoden
worden zij gewone mensen.
Voor de Kerk
kon de sociale eenheid slechts gehandhaafd blijven wanneer het wereldlijke gezag
op elk ogenblik ingreep.
Volgens
Montesquieu echter wordt de sociale eenheid niet door uitwendige krachten doch
van binnen uit tot stand gebracht.
De harmonie
der wetten schept de eenheid.
De eenheid der
samenleving berust hierop, dat de maatschappelijke krachten in evenwicht
blijven.
Zij berust op
de geestesgesteldheid van het volk en handhaaft zich door een reeks van
instellingen, die zich aangepast hebben aan deze geestesgesteldheid.
Uit deze
geschiedbeschouwing trekt Montesquieu dan uiteindelijk de conclusie, dat de
historie de bron is waaruit wij kunnen leren, hoe de mens behoort te
handelen
De ervaring
geeft de normen aan, volgens welke de menselijke samenleving haar gedrag moet
regelen. Maar juist op dit punt treedt de leemte in Montesquieu's theorie aan
het licht en de denkers, die op hem volgden, hebben niet nagelaten hem dit
tekort aan te rekenen.
Montesquieu
beperkt er zich namelijk steeds toe de oorzaken na te gaan van hetgeen is, en
bekommert zich weinig om de vraag naar hetgeen behoort te zijn. Hij doet ons de
gewoonten van bepaalde volken kennen en de omstandigheden waaronder zij leven.
De wetten zijn
volgens hem enkel de afspiegeling van de geest die in het volk leeft.
Zodoende
legitimeert zijn methode echter alle dwalingen, dwaasheden en misdaden der
mensheid.
Hij interpreteert
de wereld, maar stelt zich nimmer ten doel haar te veranderen.
Het feitelijke
is bij hem tevens het behorende.
Maar dat is nu
juist, wat de voormannen der Franse Revolutie aan Montesquieu voortdurend
13 voor de
voeten zullen werpen, dat deze zich alleen bekommert om hetgeen is en niet om
hetgeen behoort te zijn.
Onder wetten
verstaat Montesquieu immers de noodzakelijke en inherente verhoudingen, die uit
de natuur der dingen voortvloeien.
Maar de mannen
der Franse Revolutie hadden een andere opvatting van de geest der wet.
Voor hen
vertolkte de wet niet het zijnde, doch het behorende. De wet greep volgens hen
niet enkel terug op het verleden, maar richtte zich vooral op de toekomst, op
het tot stand brengen van een ware samenleving.
Zo is
Montesquieu dus in zijn uiteindelijke conclusie dus de filosoof der democratie,
voor wie de wensen en wilsuitingen van het volk, althans theoretisch, op
zichzelf de norm van de waarheid zijn, eenvoudig omdat deze wensen er zijn.
Daarom erkent hij ook geen algemeen geldige wil, die de eenheid en harmonie der
mensheid afdwingt. De denkers der Franse Revolutie staan er geheel anders
tegenover. Zij nemen geen genoegen met het bestaande, doch willen krachtdadig
ingrijpen in de wereld en in het leven der volken.
Hun doel is
het om door middel van de opvoeding en de dwang der wet een nieuw volk te
scheppen en de wereld te revolutioneren.
Van hetgeen
deze denkers wilden, heeft de wijsgeer Immanuel Kant zich in de tweede helft
der 18e eeuw tot tolk gemaakt toen hij in zijn Kritik der reinen Vernunft de stelregel neerschreef: “Het is hoogst verwerpelijk de wetten
aangaande hetgeen ik behoor te doen, aan datgene te ontlenen of te willen
beperken door hetgeen gedaan wordt". Met deze formulering heeft Kant
aan het standpunt der democratie in beginsel en dus nog voor het ontstaan der
democratie de doodsteek toegebracht en het tekort van Montesquieu’s stelsel
aangewezen. Het is dus vooral de wijsbegeerte van Kant geweest die vierkant
front maakte tegen het zogenaamde empirisme, dat in onze tijd geldt, nl, dat de
ervaring (het zijnde) als laatste scheidsrechter op alle levensgebieden
aanvaardt.
Zo had bijv. Francis
Bacon geleerd, dat de ervaring toereikend is om het Rijk des Mensen op aarde te
grondvesten.
14 Wij
behoeven ons daartoe volgens Bacon slechts te laten gezeggen door hetgeen is.
De
werkelijkheid, zoals deze zich aan ons voordoet, is de norm voor het handelen
en geeft het antwoord op alle levensvragen.
Daarentegen
was het de grote daad van Kant te hebben ingezien dat het behorende niet uit
het zijnde gedistilleerd kan worden.
Wil men de
zedelijkheid redden, dan moet men haar als een gebied op zichzelf beschouwen, dat
aan eigen normen onderworpen is en zijn fundamenten niet aan de natuur
ontleent.
Aan dit
inzicht wordt geen afbreuk gedaan door het feit, dat de inhoud van de zedewet
steeds verband houdt met de drie door Taine genoemde grootheden ras, milieu en
moment.
Bij de
Eskimo's was het doden der ouden van dagen niet alleen geoorloofd, doch zelfs
een zedelijke plicht, daar anders de gehele stam op een bepaald moment tegronde
zou gaan.
Maar al vallen
zede en gewoonte naar haar inhoud dikwijls samen, naar haar idee vallen zij
niet samen. In de idee der gewoonte ligt niet opgesloten, dat deze gewoonte ook
onder alle omstandigheden gehandhaafd moet blijven. Het doden van oude van
dagen was niet geoorloofd omdat het geschiedde, maar het geschiedde omdat het
noodzakelijk en dus zedelijk geoorloofd was.
Daarom is
onder veranderde levensomstandigheden ook bij de Eskimo’s het doden der ouden
van dagen niet langer plicht gebleven, maar is het een misdaad geworden.
Het eigene van
de cultuurgestalte der zedelijkheid die boven het bestaande uitgaat is de grote
ontdekking van Immanuel Kant geweest.
Daardoor is hij
tevens de wijsgeer bij uitnemendheid der Franse Revoluties en van alle latere
revoluties geworden.
Maar we zullen
even terugkeren tot de denkers der 18e eeuw die onmiddellijk op Montesquieu
zijn gevolgd.
Als eerste
noemen we Voltaire, de wijsgerige denker die het natuurkundig stelsel ten volle
in zich opgenomen heeft en die door zijn inzicht in de methode der
natuurwetenschap gevrijwaard is gebleven tegen het scepticisme, waaraan Bayle
ten prooi gevallen was.
15 In
tegenstelling tot Montesquieu gaat Voltaire uit van een universele waarde: de
absolute souvereiniteit der Rede. Daarom ziet hij de geschiedenis der
Middeleeuwen, evenals die van zijn tijd, als een duister verschiet, slechts
hier en daar door een enkele lichtflits doorbroken. Bijgevolg is de haat van
Voltaire tegen het bijgeloof der Kerk zo groot, dat hij haar zelfs niet het
monopolie van het godsgeloof gunt.
Als God niet bestaat wil hij hem uitvinden, om met behulp van deze
redelijke god de concurrentie aan te binden tegen de onredelijke god van de
kerk. Het is echter niet zozeer de God van het Christendom die hij van
onredelijke trekken wil zuiveren, als wel de Rede die hij wil vergoddelijken.
Robespierre is
hem daarin gevolgd.
Het is evenwel
niet alleen de Kerk, waartegen Voltaire zijn pijlen richt. Ook ten aanzien van
de wereldlijke regering, en met name ten aanzien van de absolute monarchie, is
hij pessimistisch gestemd.
Zijn
historische studie heeft hem tot het inzicht geleid, dat geen enkele natie
onder goede wetten leeft. Alle wetten zijn ingegeven door het ogenblikkelijke
belang van de wetgever en zijn niet in het belang van het volk.
Toch verkiest
Voltaire de monarchie nog boven de democratie op grond van het feit, dat er in
een monarchie slechts één man opgevoed behoeft te worden, de koning, terwijl in
een democratie millioenen mensen opgevoed moeten worden en de doodgraver hen
allen heeft voordat tien procent van hen opgevoed zijn.
In tegenstelling
tot Montesquieu, neemt Voltaire een negatieve houding tegenover de historie
aan.
Hij ziet
immers alles vanuit het gezichtspunt van een waarde, geldig voor alle volken.
Daarom kan hij
niet, zoals Montesquieu gedaan had, de bestaande maatschappelijke verhoudingen
als redelijk aanvaarden.
Dit is dus
hetzelfde pessimisme als van Pascal en Bayle aan het einde van de 17e eeuw.
Het
onderscheid is echter, dat Voltaire daarin niet berust maar de Rede trouw
blijft.
Laten de
eerste plaatsen door de filosofen ingenomen worden, meent hij, en dan is er
hoop.
16 Dus dezelfde oplossing als van Plato die de koningen tot
wijsgeer en de wijsgeren tot koningen wilde maken.
Voltaire gelooft in de mogelijkheid van een nieuwe orde.
De filosofen
moeten volgens hem de openbare mening vormen en leiden.
De grootste
dienst die men daarbij aan de mensheid kan bewijzen is dat men de redelijke
mensen scheidt van de imbecielen want het aantal imbecielen is volgens hem zeer
groot.
Evenals
Montesquieu is Voltaire vervuld van een intense belangstelling voor het doen en
laten der mensen. Maar in tegenstelling tot M. vertoont zijn belangstelling een
sterke zedelijke inslag.
Hij kan niet
volstaan met zich bij dit doen en laten der mensen neer te leggen. Hij wil
ingrijpen en vernietigen wat hij als minderwaardig ziet, om zodoende de weg te
banen tot opbouw en vernieuwing.
Zo is Voltaire
een typische vertegenwoordiger van die eeuw die weliswaar pessimistisch,
negatief en critisch staat tegenover de samenleving zoals zij reilt en zeilt, maar
die tegelijk het ideaal hooghoudt van een Rede, die het gehele leven wil
beheersen en vernieuwen.
Het hoogtepunt
heeft dit streven bereikt bij Jean Jacques Rousseau, die wel de stormvogel der
Revolutie genoemd is.
Van hem en van
Voltaire moet Lodewijk XVI dan ook gezegd hebben, dat zij de beide mannen
waren, die Frankrijk vernietigd hebben. Rousseau heeft twee typen mensen
uitgebeeld, die elk van beide een ideaal belichamen. Het ene type is de
natuurlijke mens, de mens zoals de natuur hem geschapen heeft, die spontaan
voor zichzelf leeft en zijn ziel tot uitdrukking brengt.
Het tweede
type is l’homme civil, de ware
gemeenschapsmens, wiens persoon geheel opgaat in de gemeenschap. Tussen deze
beide staat de mens zoals hij reilt en zeilt l’homme de homme.
Zijn beide
ideale concepties van 1’homme naturel
en 1’homme civil danken dan ook haar
ontstaan aan zijn afwijzing van het leven der mensen, zoals zich dat om hem
heen afspeelt.
17 Hij wil de
willekeur van de mens zoals deze reilt en zeilt vervangen door een
onpersoonlijke wil, een volonté générale
die in de wetgeving uitgebeeld wordt.
Waartegen hij
bovenal in opstand komt is de willekeur het feit, dat de ene mens willekeurig
zijn wil kan opleggen aan de andere mens, onverschillig of het nu in
democratische zin een meerderheid is die dit doet dan wel een minderheid.
Slechts dan
wanneer de wet heerst, gehoorzamen allen en beveelt niemand. Alleen dan is een
volk vrij, want het gehoorzaamt in dit geval weliswaar, doch is aan niemand
onderworpen.
Dit is de
nieuwe vrijheid, welke bestaat in het gehoorzamen aan de wet en in het zich
voegen naar de algemene wil die essentieel verschilt van de wil van allen.
Het nieuwe
vrijheidsbeginsel van Rousseau, dat de dwang niet uitsluit, doch juist
veronderstelt, is tevens het oude vrijheidsbeginsel van de Griekse filosofen, met
name van Plato, dat deze in zijn “Republiek”
ontwikkeld heeft,
De Franse
Revolutie heeft dit vrijheidsbeginsel van Rousseau overgenomen en voor een deel
in praktijk gebracht.
Wilt U over
deze episode op een prettige wijze nader ingelicht worden, zo raad ik ü de
lezing aan van het boek van Anatole France: De goden hebben dorst.
Aan de
verworvenheden van de Franse Revolutie lag dus een beginsel ten grondslag.
Indien we nu
onze tijd in het oog vatten, dan meen ik te mogen zeggen, dat beginselloosheid
haar kenmerkt.
Weliswaar ligt
het woord vrijheid weer op aller lippen maar het heeft geen inhoud.
Men volstaat, zoals
ik reeds gezegd heb, met een heenwijzing, en zo men al geloof naar voren
brengt, blijkt net een onwezenlijke en onvruchtbare Jezus- en Maria-verering te
zijn, of men propageert een humanisme dat de mens zoals hij reilt en zeilt tot
maatstaf heeft zodat geloof in de mens of geloof in een eeuwige herhaling en
dus niet het geloof in beginselen, de boventoon voert.
Pauze
18 Ik besloot
met te zeggen, dat beginselloosheid onze tijd en ons werelddeel kenmerkt,
Toch is er één
beginsel, dat over Europa is verspreid en dat indertijd door de legers van
Napoleon is gebracht.
Dat beginsel
is de gelijkheid voor de wet van alle burgers.
Wij mogen daar
niet gering over denken.
Weliswaar is
die gelijkheid door de verschillen in machtspositie veelal een fictie, maar een
feit is, dat deze gelijkheid in beginsel heerst en dat er dus rekening mee
gehouden wordt.
Dat beginsel
is ook door de Verenigde Staten van Amerika erkend en ook al wordt het in de zuidelijke
staten van Noord-Amerika ten aanzien van de negers met voeten getreden, toch
houdt men er ook daar aan vast, zodat men niet kan volstaan met op het gebeuren
in die zuidelijke staten schimpend te wijzen.
Men maakt
ernst met dit beginsel en dat acht ik een winstpunt.
Maar voor het
overige is toch beginselloosheid wel het kenmerk tenzij men die
beginselloosheid zelf tot beginsel wil verheffen.
Men kan helaas
waarnemen dat niets, maar dan ook niets van de beginselen der grote denkers, der
cultuurdragers, gemeengoed is geworden.
Zelfs niet bij
de intellectuelen die veelal aan verwarring ten prooi zijn, daar zij moeten
opgaan in abstracties, welke in de industrie en vooral in de oorlogsindustrie
gestalte krijgen.
Men houdt ons
voor dat de beginselen van de Franse revolutie een schrikbewind hebben teweeg gebracht
maar onze geschiedboekjes lopen luchtig heen over het neerslaan van de commune
van Parijs, de revolutionnaire gemeenteraad die van 28 maart tot 28 mei 1871 de
stad bestuurde.
Voorzichtige
schattingen gewagen van 25000 doden onder de arbeiders van deze stad.
Toen werden
geen beginselen tegenover beginselen gesteld maar werd vastgehouden aan een
ontwikkeling, welke in onze tijd het ombrengen in gaskamers van 6 millioen mensen,
grotendeels vrouwen en kinderen, te zien heeft gegeven.
De Franse adel
ging beginselvast de dood in en werd beginselvast ter dood gebracht, maar het
ombrengen van mensen, van vrouwen en kinderen, alleen en uitsluitend omdat zij
zich door een bepaald uiterlijk kenmerkten, was zinloos en
19 de
verschrikking van deze zinloosheid heeft in het Europa van deze tijd kunnen
plaatsvinden.
In mijn bezit
zijn de memoires van Winston Churchill.
Ik ben geen
bewonderaar van deze staatsman maar in de oorlogsjaren heeft hij m.i. al de
fouten van hem en zijn klasse goedgemaakt door bekwaam en vastberaden weerstand
te bieden aan de gevolgen van een wereldpolitiek die hij mede heeft helpen
voorbereiden.
In deel 9
geeft hij Het Tij der Victorie maar
hij begint dat deel met er op te wijzen, hoe de grote Democratieën weliswaar
triomfeerden maar daardoor tevens weer tot de dwaasheden konden vervallen haar
bijkans het leven hadden gekost.
En inderdaad, dwaasheid,
niets dan dwaasheid nemen wij waar.
Ik merkte
reeds op dat de eerste wereldoorlog Sowjet-Rusland te voorschijn heeft
geroepen.
De tweede
wereldoorlog heeft het definitief ontwaken van Azië teweeg gebracht, een Azië
waarin de leiding van Communistisch China
onafwendbaar is. En als wij het hebben over de hegemonie van het blanke ras, dan
zien we, dat binnen afzienbare tijd, de Russen, als blanken, uit Siberië
verdreven zullen worden want niets zal de voortgang van de gekleurde volkeren
kunnen stuiten.
Reeds nu
blijkt de industrialisatie van China een feit te zijn, een industrialisatie
welke bekwaam geleid wordt in een onvoorstelbaar hoog tempo, geholpen door de
soberheid en bekwaamheid van het Chinese volk.
En ondertussen
geraken we hier in Europa overbevolkt. De beste bouwgrond wordt door stedenbouw
en gedwongen uitbreiding van de industrialisatie aan de bewoners onttrokken.
De atmosfeer wordt
vergiftigd door een roekeloos gebruik van de fossiele brandstoffen en de
bossen, nodig voor het evenwicht in onze atmosfeer, vallen ten offer aan een
papiergebruik welke geen zin meer heeft, daar wij onder het gedrukte woord
eenvoudig bedolven raken.
Huizinga, onze
cultuurfilosoof, schreef reeds in 1936 dat het ruilmiddel der gedachte, het
woord, met het voortschrijden der cultuur onvermijdelijk in waarde daalt.
20 Het wordt in
steeds matelozer kwantiteit steeds gemakkelijker verspreid en met de waardeloosheid
van het gedrukte woord stijgt in directe evenredigheid de onverschilligheid
voor de waarheid. Als asfalt- en benzinegeur boven de steden, zegt hij, hangt
over de wereld een wolk van woordenkraam en hij voorziet, als ik mij goed herinner,
een moment, dat de mensheid in waanzin ten onder gaat, terwijl de drukpersen
als razenden draaien.
Men wijst met
trots en ontzag op de hoge levensstandaard van de Noord—Amerikanen maar men
wijst niet op het feit dat die levenswijze ten koste gaat van roofbouw op ons
naakte bestaan.
Deze
levenswijze kan niet gepropageerd worden, kan niet als voorbeeld worden
gesteld.
De ontwakende
volken van Azië kijken naar een ander voorbeeld.
Het is meer dan
de moeite waard om kennis te nemen van hetgeen de verslagen democratische
candidaat voor het Amerikaanse presidentschap, Adlai Stevenson, geschreven
heeft naar aanleiding van zijn recente reis door de Sovjet-Unie.
Zijn geluid is
een onverdacht geluid en geeft ons hoop, dat de woordenkraam van tijd tot tijd
en steeds meer doorbroken zal worden.
Ook hij ziet
het onverbiddelijk ontwaken van Azië en zijn slotconclusie getuigt dan ook van
wijsheid en doorzicht in de verhouding Oost-West.
Voor hem is
niet Rusland het grootste vraagteken. Voor hem vormt China het grootste
probleem en hij ziet terdege in, dat de steeds langer wordende schaduw die
China voor zich uit werpt, ook voor Rusland en dus voor geheel de mensheid, bedenkelijk
wordt, bedenkelijk, indien wij er niet in slagen bepaalde gebeurtenissen te
aanvaarden.
Ik zou hier
kunnen eindigen maar niet voor niets heb ik het gebeuren van de Franse
Revolutie in mijn betoog betrokken en heb ik Voltaire aangehaald, Voltaire die
zo’n typische vertegenwoordiger van zijn eeuw was.
Hij stond
terecht pessimistisch, negatief en critisch tegenover de samenleving maar hij hield
het ideaal hoog van een Rede die het gehele leven wil beheersen en vernieuwen.
Nu weet ik
wel, dat de Rede een veelzeggend maar ook nietszeggend woord is.
21 Voltaire verstond echter onder de Rede het principe van de
eenheid en ontegenstrijdigheid en dat ideaal is het, ik ben er van overtuigd, dat
ons eveneens voor ogen staat.
En juist de
Rede is het die niet blind maakt voor de oorzaken van de stemming van
moedeloosheid en ontgoocheling die in onze hedendaagse, minder dan ooit
volmaakte samenleving tot uiting komt.
De Rede
onderkent daarnaast de voortgang van een proces, dat zich in onze jaren van
gebrokenheid en verscheurdheid niettemin voltrekt en wel dat van de groeiende, want
noodzakelijke eenheid der wereld.
En het besef
van deze verwerkelijking, een verwerkelijking die wij niet meer zullen beleven,
versterkt in ons bewustzijn niet alleen de plicht voor die eenheid te moeten
strijden, maar ook de bewustheid van het voorrecht, dat te mogen doen.
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Interpunctie
wat hersteld, stijl en spelling echter niet. (Jos)
Lees ook:
Frits Kief negenentwintig Jaar geleden overleden
De (stok-)oude Vrijdenkers en Atheïsten van De Vrije Gedachte begin zeventiger XX
Tegenstrijdige Teksten in den Bijbel - De Dageraad 1916 Aanvullingen:
Aanvullingen 1-4-2018 Foto Snethlage uit genealogie , 20-1-2019 Typische uitspraken, 22-3-2019 Het Einde van de Westeuropese Hegemonie (1960),
Jos Heitmann
AMSTERDAM
Email Jos:
Ach, het is zijn ruim tien jaar jongere vrouw, sorry.
BeantwoordenVerwijderenHet kan ook Franciscus Xaverius geweest zijn het absurde juist te geloven. Moet ik opzoeken.
BeantwoordenVerwijderenJoop Dreumesen in dit weblog was ook eentje met encyclopedisch geheugen maar de link geven wil ik niet omdat je er toch niet wijzer van wordt.
BeantwoordenVerwijderenHenk ageerde wel tegen "vakfilosofen" (met de academische studie) maar zocht ze tevergeefs op middels correspondentie.
BeantwoordenVerwijderenHenk gaf altijd af op "vakfilosofen", zij die filosofie doceren. Achtergrond is dat dezen niet zelf filosoferen en dat vond Henk maar te min. Zelf geeft hij toe ook niet een eigen filosofie te bezitten, dus wat lult hij dan?
BeantwoordenVerwijderenFrits Staal (1920-19/2 2012) Wijsbegeerte.
BeantwoordenVerwijderenHenk had vaak het begrip solipsisme in zijn mond. Daarmee kan hij de ander altijd aftroeven.
BeantwoordenVerwijderenLaurens ten Cate volgde een scholingscursus bij Sam de Wolff.
BeantwoordenVerwijderenWiki LtC
De huidige vrijdenkers, minder agressief dan in mijn tijd, hebben een intellectuele instelling en doen niet aan benauwende verenigingscultuur. Ik ben met te oude mensen omgegaan, heb heus ervan geleerd maar de voorkeur is toch de ambiance der leeftijdsgenoten.
BeantwoordenVerwijderenEnkele repeteeruitingen van Henk;
BeantwoordenVerwijderenDe vader van Immanuel Kant was geen zadelmaker, dat is een literair plusje maar (eenvoudig) riemensnijder.
Letten op solipsisme en dit veroordelen.
Gevonden in mijn archief: "Het einde van de Westeuropese Hegemonie". September 1960. Lezing gehouden voor "Ned. Centrum voor Gedachtenwisseling" te Den Haag.
BeantwoordenVerwijderen22 maart 2019 deze tekst aangevuld.
VerwijderenEr is toch iets met die Montesquieu. Ik herinner me iets van de vermelding dezer persoon iets te horen gezegd te hebben waarop Henk Schreiber antwoordt dat deze toch belangrijk is. Dit moest ik dus maar aanhoren maar geloofde het niet omdat ook ikzelf sinds heugenis in de filosofie gezeten heb en de Fransman nauwelijks ben tegen gekomen. Waarom nu dan wel?
BeantwoordenVerwijderenWel ben ik ooit tegen gekomen een vermelding van een herberg waarop een schild dat Montesquieu hier heeft gelogeerd...
In denk: de reden is dat Schreiber een bepaald pakket aan links georiënteerde filosofiegeschriften heeft bestudeerd maar in feite niet onafhankelijk is te werk gegaan. Dit is zijn verfoeide domheid en zwakheid. Hij heeft zich laten leiden door anderen en was niet meer zichzelf. Dan ook nog die afgrijselijke uit-het-hoofd-lererij, want in het laatste geschift zegt hij woordelijk op wat hij heeft gelezen en neemt dit voor waar. Hij loopt met zijn stupiditeit te koop.
Van Opzoomer tot nu. Wijsgerige oraties in Nederland sinds 1846
BeantwoordenVerwijderenInaugurele redes en afscheidsredes in wijsbegeerte en ethiek
Snethlage dissertatie 1923 over schoolwezen VS.
BeantwoordenVerwijderen(Aant Bibl 31-1-1992)
Montesquieu (Considérations, 1734) kortom:
BeantwoordenVerwijderenRome verval door interne twist tot burgeroorlog;
Luxe, belemmert expansie;
Buitenlandse elementen in de staat;
Minderwaardige keizers.
M (Esprit 1748):
Tegen slavernij;
Tegen torture;
Scepsis heksenprocessen;
Bestrijd bovennatuur, toeval en lotsbestemming.
Een zijder stokpaardjes was het beroemde Godsdienst is opium voor het volk te bestrijden in Opium des Volkes, dus des Volks. Niemand denkt daaraan. Opium i.b.v. balsem of verzachting van het (wereldse) leed.
BeantwoordenVerwijderenVergalopperen.
BeantwoordenVerwijderenHenk lette scherp op een reactie en zag dat zij veel te ver ging. Dan antwoordde hij steevast met het werkwoord vergalopperen,een standaardfrase van hem. Flauw dat dit altijd werd gezegd, het was zijn triomph de ander te overvleugelen. Hieruit blijkt zijn dilettantisme.
Iemands portee; geliefd woordje van Henk Schreiber. Dit betekent dat als dit uitgesproken wordt iemand anders gering is in kennis en inzicht...
BeantwoordenVerwijderenPorteé f - vermogen, begripsniveau ~ampleur.
VerwijderenOok een gebruikt woordje is solipsisme, afzondering, schepping van zichzelf als uiterste vorm van subjectief idealisme. Husserl. Praktisch onhoudbaar. Geef Henk nu eens ongelijk?
BeantwoordenVerwijderenMaar je hebt ook nog woorden solécisme (incorrect Grieks) en ipséité ('t zichzelf zijn). Even griezelen.
Verwijderen"Spuw niet in de hand die je voedt." Henk kon dit onverwachts zeggen maar dan heb je niet zo snel door waarover hij het nu eigenlijk heeft. Alle woorden en zinnen kolkten in zijn hoofd en daaruit ontspringen vele, onverwachts. Eigenlijk een neurose!
BeantwoordenVerwijderenOn ne crache pas dans la main qui vous nourrit.
In het Duits:
Verwijderen"Beiße nicht in die Hand, die dich füttert.
Die Hand, die dich füttert, ist manchmal dieselbe Hand, die dich ohrfeigt. Die Hand, die dich füttert, gehört manchmal zu dem Arm, der dich unterdrückt. Nicht nur im kapitalistischen System (da aber zweifelsohne), sondern auch innerhalb von dysfunktionalen Beziehungen, Freundschaften oder Familienstrukturen. Wo strukturelle Abhängigkeiten vorhanden sind, besteht auch die Gefahr, dass diese Macht missbraucht wird. Die Forderung, sich nicht gegen das System zu wehren, das einen unterdrückt, ist eine Form von Machtmissbrauch. Jede Form von politischem Aktivismus lebt von dem Mut, sich gegen Repression zu wehren. Nur wer auch die Hand beißt, die ihn/sie füttert, kann den Status Quo zu verändern.
Is "Que sais-je?" het devies van Montaigne, voor Henk geldt: "Qu'imite-je?".
BeantwoordenVerwijderenSnethlage, J., Twee werelden
BeantwoordenVerwijderenDe Sowjet-Unie en de vrede
stonden op de index van het Directoraat-Generaal van Politie en het Departement Volksvoorlichting en Kunsten, dus verboden.
Uit: Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 1 Het systeem(1988)–Adriaan Venema p477.
"Innerlijke schouw" was zijn lievelings-expressie, volkomen ouderwets woordje waarmee hij zich zachtjes belachelijk maakte. In zijn bovenstaande teksten komen woorden met "schouw" ontzettend veel voor. In feite was Henk dus maniëristisch of beter uit-het-hoofd (niet vruchtbare) geleerde kennis.
BeantwoordenVerwijderenSinnigkeit.
VerwijderenMan soll nicht in die Hand beißen die ihn füttet!
BeantwoordenVerwijderenZijn standaard uitspraak, nu in Duits.
D460
De algemene kennis is dat Domela Nieuwenhuis in zijn anderhalf-jarige detentie als werkzaamheid had zakjes plakken. Maar Schreiber wist te corrigeren met dozen vouwen!
BeantwoordenVerwijderenHendriks heette de arts van Schreiber. Deze jodeman is weggehaald.
BeantwoordenVerwijderenBrf 1-11-1974
Het geheel als som der delen was een doordenkertje van Henk.
BeantwoordenVerwijderenMij liet dit onverschillig of het was tijdverspeillende scherpslijperij.
Met Wilhelm Tenhaeff moet je niet bij Henk aankomen: de Utrechtse professor was bij de vrijdenkers een waar mikpunt van spot. Al is het maar zijn contact met de aartsfantast Gerard Croiset... Speudowetenschap was 'n gepleegd woord.
BeantwoordenVerwijderenDe gedachte dat het opkomen van de psychologie als een genezings proces kan worden beschouwd, is voor zover ik weet het eerst geuit door de Nederlandse filosoof en psycholoog Heymans. In een hoogst merkwaardige redevoering in 1909, De toekomstige eeuw der psychologie, wees Heymans op de achteruitgang van de mens en de gemeen schap, de verloren gegane traditie. Hij wees op de veelvuldige vergis singen bij het doen der grote levenskeuzen, beroep, huwelijkspartner, vrienden, godsdienstige en politieke richting. Als oorzaken wees Heymans aan: wij staan vreemd tegenover onszelf, vreemd tegenover elkaar, vreemd tegenover de grond van de dingen. Hij verzuchtte: De godsdienstige wereldbeschouwingen verliezen ondanks voorbij gaande oplevingen geleidelijk aan kracht en nog niets is in staat gebleken de functie over te nemen, die zij gedurende reeksen van eeuwen hebben vervuld.
BeantwoordenVerwijderenHuub Mous
https://www.huubmous.nl/2022/04/29/het-geloof-of-het-verstand-verliezen/