dinsdag 8 december 2020

J.G. Rausch - NIET-GODSDIENSTIGE STROMINGEN 1971

 

 
VERENIGING TOT BEVORDERING VAN ZELFSTANDIG DENKEN

 

NIET-GODSDIENSTIGE STROMINGEN


 

 

Ter inleiding

Op bepaalde scholen voor voortgezet onderwijs wordt ook gelezen uit het boek

"Spoorzoeken in de bonte wereld van geloven en denken" 

van de heer B. van Gelder.

 

Op verzoek van de bewerker van dit boek heeft de landelijk voorzitter van de Vereniging "De Vrije Gedachte", de heer J.G. Rausch, voor de volgende druk een nieuwe paragraaf geschreven over het niet-godsdienstige denken.

Deze paragraaf treft u onderstaand aan. 

Naast de in dit boek behandelde godsdienstige overtuigingen zijn er vele andere mogelijk, die men met de beste wil niet godsdienstig kan noemen. Vele daarvan zijn nog wel "religieus", d.w.z. de aanhangers er van menen, dat "ergens toch wel iets moet zijn", een soort meestal immanente drijvende, hogere kracht, die alles draagt of voortbrengt, of wel, een "mysterie" dat de sleutel zou zijn voor het raadsel van ons bestaan of iets degelijks. Religie is per definitie vaag, zegt Fokke Sierksma in "De Religieuze Projectie". In zulke vage religieuze gevoelens kunnen overigens allerlei moderne bijgelovigheden wor­telen, b.v. het geloof aan occulte krachten, aan astrologie, aan mascottes enz. Deze stromingen en de algemenere vage gevoelsreligie zijn verder niet het onderwerp van deze paragraaf. 

Zowel tegenover de godsdienst als tegenover de onbestemde religiositeit, die beide op subjectieve, dus binnen-persoonlijke gevoelens berusten, die evenals dromen, te be­wijzen noch te weerleggen zijn, staat het vrije denken, dat in Nederland belichaamd werd in de vrijdenkersvereniging "De Dageraad", opgericht in 1856 en die thans nog voort­bestaat als de vereniging "De Vrije Gedachte", zoals zij in 1958 herdoopt werd. Deze ver­eniging stelt zich, Volgens haar tegenwoordige beginselverklaring ten doel: "de bevorde­ring van de vrije gedachte, tot verdieping en verbreding van 's mensen besef op alle gebieden van het leven. Zij plaatst zich daarbij op wetenschappelijke grondslag, steunend op het vrije onderzoek. Daarom verwerpt en bestrijdt zij ieder dogmatisme, beseffend dat er voor de rede geen absolute waarheden stand kunnen houden." 

Vrijdenkers worden meestal atheïsten genoemd, m.a.w. mensen die het bestaan van een persoonlijke god ontkennen, hoewel in de bovenstaande beginselverklaring het woord atheïsme niet voorkomt. Dat deze wel atheïsme insluit valt echter niet te ontkennen en de meeste vrijdenkers komen er dan ook onomwonden voor uit, atheïst te zijn. Voorheen - zelfs tot ver in de negentiende eeuw - werd het atheïsme beschouwd als een gevaar voor de moraal en voor de maatschappij. Goddeloosheid was een kwaad, een misdaad zelfs.

Atheïsten werden dan ook vervolgd en in vroeger eeuwen ter dood gebracht, meestal op zeer wrede wijze. 

Over het atheïsme heersen ook thans nog bij vele godsdienstige gelovigen allerlei misverstanden, b.v. dat er geen echte atheïsten bestaan, dat atheïsme tot een wanhoopshouding leidt of wel, daaruit voortspruitend, dat een niet-godsdienstige overtuiging dor, leeg en koud is enz. 

Van dat alles is niets waar. Een atheïstische levensbeschouwing zal meestal een levensaanvaardende, positieve houding meebrengen omdat de vrijdenker er stellig van overtuigd is, dat hij van dit leven maken moet, wat ervan te maken is; het is zijn enige kans, een tweede, in een leven "hiernamaals" wordt hem niet geboden, meent hij,

Hoewel het atheïsme, naast de godsdienstige overtuigingen, vrijwel zo oud is als het menselijke denken, heeft het door de gestadige vooruitgang van de wetenschap een geweldige impuls gekregen. In wezen is de wetenschap niet anders dan de consequent doorgedachte en uitgewerkte methode van het vrije denken, n.1. het kritische vrije, onderzoek, gegrond op ervaring en goed opgezette proefnemingen.

De wetenschap heeft de op dogma's, d.w.z. op bij voorbaat als waar aangenomen stel­lingen, gegronde godsdienst onttroond, de bijbel als leidraad voor kosmologie, voor natuurlijke historie, voor geschiedenis, weerlegd of overbodig gemaakt en in laatste instantie ook als grondslag voor de moraal ondermijnd. Vandaar ook de grote afvallig­heid van de godsdienst, waarover de kerken thans klagen. Van die afvalligen komt ech­ter slechts een klein gedeelte ertoe zich bij een levensbeschouwelijke, niet godsdien­stige organisatie aan te sluiten. 

De vrijdenker is ervan overtuigd, dat er geen ander middel is om tot geldige kennis te komen dan dit vrije, kritische, op ervaring gegronde onderzoek en dat daar­om het verstand de voorrang moet hebben boven driften en emoties. Hij weet ook, dat dit verstand, ook wel aangeduid als "de rede", niet almachtig is, de mens niet alwe­tend kan maken. Juist door de rede, door ons verstand, leren wij de grenzen van onze rede kennen. Dit brengt mede, dat de vrijdenker er genoegen mee neemt, niet tot een afgerond, definitief wereldbeeld te kunnen komen. Alle pogingen daartoe gelden slechts "tot nader order". 

Het vrije denken, d.w.z, vrij van dogma’s, heeft dus tot basis het menselijk verstand en het menselijk kenvermogen. Vandaar dat vrijdenkers zich ook wel rationeel-humanisten noemen.

Het vrije denken verwerpt alle geopenbaarde godsdienst. Een openbaring moet bij voorbaat worden aanvaard, zoals zij is, op gezag van degene, die zegt haar te hebben ontvangen, dus als dogma. Dat sluit in, dat ook het godsbegrip van het christendom verworpen wordt. Dit godsbegrip is echter bij velen, die zich nog altijd christenen blijven noemen, in hevige mate door de wetenschap aangetast. Men vindt dit tv. bij theologen als Tillich en Bultmann en in hun voetspoor bij John A.T. Robinson, de schrijver van "Eerlijk voor God", het boekje dat in 1963 zoveel gerucht veroorzaakte. Deze geeft die aantasting dan ook ruiterlijk toe. In hetzelfde schuitje bevinden zich ook de mensen van de "God-is-dood"-theologie (Van Buren, Altizer, Hamilton e.a.)

Overigens worden aan het woord "God" zoveel verschillende betekenissen gegeven dat het alleen al daardoor onbruikbaar voor een discussie is geworden. Iedereen die dit woord gebruikt, zou daar steeds bij moeten omschrijven wat hij ermede bedoelt.

Daar door ook verklaart het niets. Het geeft dus hoogstens een schijnverklaring van problemen, die de gelovige door het "ingrijpen van God" opgelost acht. Hij (of zij) hebben in dat woord hun verlangens, hun verwachtingen, hun idealen, hun troost geprojecteerd. Het is dus de mens, die zijn god schept, naar eigen (ideaal) voorbeeld.

Ten opzichte van zijn medemens huldigt de vrijdenker de gedragsregel "Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet". De wijsgeer Kant heeft dat uitgebreid tot "Handel zo, dat het grondbeginsel van uw wil als het beginsel van een algemene wet zou kunnen gelden". Hij beschouwde dat nog als een "categorisch imperatief", een dwingend gebod, dat door een hogere macht in ons was gelegd, maar een vrij­denker kan het niet anders opvatten dan als een volkomen redelijk te verantwoorden voorschrift in een samenleving waarin ieder lid dezelfde rechten heeft als ieder ander.

Politiek zal de vrijdenker in het algemeen "linies" georiënteerd zijn. De keuze: van een politieke partij 'is voor hem echter een privé-aangelegenheid. In het verleden zijn uit de vrijdenkersbeweging de mensen voortgekomen die hier in Nederland de eerste socialistische bewegingen hebben opgericht of gestimuleerd. Omgekeerd hebben deze bewegingen het vrije denken diepgaand beïnvloed.

Naast de vrijdenkers beweging is na de tweede wereldoorlog in 1946 het Humanis­tisch Verbond ontstaan. Dat geschiedde geheel onafhankelijk van de vrijdenkersbeweging en buiten haar om. Het Humanistisch Verbond mist de strijdbaarheid, die van oudsher het kenmerk van de Dageraad/De Vrije Gedachte is geweest. Weliswaar zullen de leden van dit Verbond merendeels als atheïsten kunnen worden beschouwd, maar daarnaast biedt het H.V. ook plaats aan mensen, die zich religieus willen noemen, zonder een bepaald godsbegrip te huldigen.

Rationeel-humanisten kunnen zich daarom meestal niet geheel thuis voelen in het H.V., hoewel verscheidene vrijdenkers zowel lid van het Verbond als van De Vrije Gedachte zijn. De betrekkingen tussen H.V. laatstgenoemde vereniging kunnen het beste gekarakteriseerd worden als koel-vriendschappelijk.

In de 19e en het begin van de 20e eeuw stelde De Dageraad zich vaak agressief op ten aanzien van de godsdiensten en de kerken, omdat zij de zijde van de machten van het behoud gekozen hadden en altijd een rem op alle vooruitgang waren. Dat is thans vaak nog zo, maar de positie van de kerken is niet meer zo overheersend als toen. Daarom is deze agressiviteit niet meer zo dringend noodzakelijk, maar geheel verdwenen is zij niet en dat kan ook niet met het oog op de nog altijd grote achter ban van traditioneel kerkelijke gelovigen, die een onevenredig groot gedeelte van de publiciteit in beslag nemen voor hun activiteiten en hun opvattingen. Bovendien worden deze lieden gesteund door de vaak dubbelzinnige of halfslachtige houding van de meer geëvolueerde gelovigen die de "oude trant" niet radicaal wensen te verloochenen.

Daarnaast bestrijdt De Vrije Gedachte ook nog wat zij als modern bijgeloof beschouwt, b.v. occultisme, astrologie e.d. die het gevaar van grove misleiding van argeloze zielen meebrengen. De zich meer wetenschappelijk voordoende parapsychologie (ook wel psychical research) wordt juist om haar z.g. wetenschappelijke pretenties bestreden, omdat zij naar de mening van de Vrije Gedachte nog altijd in gebreke is, om deze pretenties waar te maken.

De Vrije Gedachte geeft een maandblad uit (10 maal per jaar), dat eveneens "De Vrije Gedachte" heet. Het adres van het secretariaat is Postbus 1087 te Rotterdam. De vereniging beschikt over radio-zendtijd (mini-omroep, 10 minuten per 14 dagen).

De beginselen van het vrije denken zijn samengevat in de brochure "Vrij denken = Noodzaak", waarvan een tweede druk in voorbereiding is. Een zeer goed historisch overzicht is te vinden in het boek van Dr. A.L. Constandse, "Geschiedenis van het Humanisme in Nederland" (uitgave Kruseman, 1967) terwijl er ook nog enkele werken bestaan, die hoewel van buiten de eigenlijke vrijdenkersbeweging afkomstig, toch geheel in haar geest geschreven zijn. Enkele daarvan zijn hieronder vermeld:

 

Joachim Kahl: Het Onheil van het Christendom (Bruna, Zwart Beertje)

Walter Kaufmann: Het Geloof van een Ketter

Dr. G.A. van Klinkenberg : Wat kunnen wij weten?

idem              : Een tuin in de wildernis

Rudy Kousbroek: Het Avondrood der Magiërs

 

Behalve het boek van Kaufmann, dat van 1962 dateert, zijn b.g. werken alle in 1969 of 1970 uitgegeven.



Rotterdam 14 mei 1971

Postbus 1087 Rotterdam.


1 opmerking:

  1. Rausch werd lid van de Dageraad in 1945, daarna verschillende functies Algemeen Voorzitter 1959-1972, redacteur Verenigingsblad 1959-1976 achtereenvolgens (genaamd) Bevrijdend denken, Rede en De Vrije Gedachte.

    BeantwoordenVerwijderen