Grootschalige handelaren in Joods onroerend goed zoals Everout, Hermans, De Vries en Van Bruggen kregen na de oorlog celstraffen van tussen de drie en twaalf jaar opgelegd.
De vele kleinere ‘vissen’ daarentegen gingen in veruit de meeste gevallen vrijuit. Wie slechts een paar geroofde panden had verhandeld en zich niet aan andere vormen van economische collaboratie schuldig had gemaakt werd zelden vervolgd.
De echt handige jongens hadden eerst Joodse panden gekocht, om die direct door te verkopen en het aldus verdiende geld te steken niet-Joodse panden. Die laatste mochten zij na de bevrijding sowieso houden. Op die manier bleef veel buit in handen van de (wat we nu noemen) dieven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten