Net zoals in Duitsland was ook de Nederlandse Kultuurkamer onderverdeeld in verschillende afdelingen, in Nederland werden deze afdelingen de Gilden genoemd (Overigens in Duitsland ook, Josh). De volgende gilden waren in de Kultuurkamer vertegenwoordigd: het Filmgilde, het Gilde voor Bouwkunst, Beeldende Kunsten en Kunstambacht, het Gilde voor Dans en Theater, het Letterengilde, het Muziekgilde en tenslotte het Persgilde.
Kessel, Annick van. (2012). Wat waren de gevolgen van de Duitse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog voor de Nederlandse muziek-, en theatersector? Doctoraalscriptie. (p.49).
De Kultuurkamerplicht gold niet alleen voor beeldhouwers en andere kunstenaars, maar voor iedereen die beroepshalve met kunst van doen had. Slechts een minderheid van de 128 beroepen op een lijst uit 1941 betrof het kunstenaarsvak zelf. Om een beeld te geven van de breedte van het Kultuurkamerspectrum noemen we er enige:
veilinghouders, taxateurs, kunstcritici, medailleurs, etsers, lithografen, lijstenmakerijen, glasblazers, glas-in-loodfabrikanten, tegelfabrikanten, heraldici, boekbinders, metaalbewerkers, batikkers, borduurders, gobelinvervaardigers, kantklossers, mandenmakers, rietvlechters, volksdansers, amateurtoneelspelers, balletdansers, paardansers, revuedansers, costumiers, toneelkappers, conferenciers en beiaardiers (Hier is eerder dan kunst kunstnijverheid en ambacht, Josh). De architecten worden apart besproken,
Het aantal aanmeldingen steeg zo in de loop der tijd tot grote hoogte. Op 22 april 1942 (het ultimatum aanmelding was 1 april, Josh) stond de teller op 26.000, waarvan ongeveer 10.000 collectieve aanmeldingen. In augustus 1944 was de stand 42.000.
Wesselink, Claartje. (2014). Kunstenaars van de Kultuurkamer. Dissertatie. (p.72).
Alhoewel menig individuele worsteling een spannend avontuur te lezen geeft is het naar Claartje stelt ondoenlijk de werkzaamheid van wel of niet lid worden per persoon te beschouwen. Er zit gewoon geen lijn in. Voor velen in wat voor groep of gezelschap dan ook is een collectief lidmaatschap als door René Sleeswijk voor het Theater Carré een echte uitkomst: de individuele kunstenaar is alzo ontdaan van een stukje zijner verantwoording (kreeg wel inschrijfformulier en nadien ariërverklaring) waarmede hij na de bezettingstijd al is het maar door te zwijgen goed kon wegkomen. Zo niet dan komt uiteindelijk de aap uit de mouw dat er toch brood op de plank moest komen. Sommigen ontweken het lidmaatschap d.m.v. een eigen klantenkring na vermelding het beroep niet meer uit te oefenen (werd niet altijd geloofd, werd derhalve extra in de gaten gehouden), maar dat was riskant op ontdekking. De controle op afkomst gaf de personeelsleden van de NKK handenvol werk. De meest bizarre verklaring is te bekennen een onecht kind te zijn zoals later de wetenschapper prof De Froe zal institutionaliseren maar dan waren de onvermijdelijk al geregistreerde Joodse ouders de pineut.
Claartje stelt dat a.g.v. Pressers boek het leed van "gewone" Nederlanders niet meer bespreekbaar is (p.253). Hier ben ik het niet mee eens. Dit heeft overigens een indirect succesje de na de oorlog de zo als schandaal gevoelde aanmelding ook minder in het daglicht te zien komen! Totdat... de nonagénaire Conny Stuart een boekje open durfde te doen...
Josh
Geen opmerkingen:
Een reactie posten